Maatschappij

Administratieve indeling

Italië is verdeeld in 20 autonome regio's (regioni). Elke regio heeft een eigen wetgevende regionale raad die wordt gekozen voor een periode van 5 jaar, en een uitvoerend orgaan dat verantwoording is verschuldigd aan de regionale raad. De regio's zijn weer verdeeld in provincies die zijn gevormd rond een aantal grote steden. Rome ligt in de regio Lazio en is provinciehoofdstad. Desenzano ligt in de regio Lombardia en in de provincie Brescia. Op de kentekenplaten van auto's is meestal een aanduiding van de provincie terug te vinden.

Mezzogiorno, het arme zuiden

In het zuiden van Italië is de invloed van de overheid - althans van haar officiële organen - altijd heel klein geweest. Met name in de regio's Campanië, Calabrië en Sicilië is een groot deel van de macht in handen van criminele bendes die heel andere wetten hebben dan die van Rome.

Het noorden van Italië is een modern industrie- en landbouwgebied, met goede huisvesting, verbindingen en andere voorzieningen. In het noorden liggen de levensstandaard en de kwaliteit van het bestaan zelfs hoger dan in Nederland. Het zuiden - de Mezzogiorno - heeft weinig industrie (van de Italiaanse export is slechts 10,2% uit het zuiden afkomstig), is minder geschikt voor landbouw en heeft een lagere levensstandaard.

Om de oorzaken hiervan te begrijpen moeten we ver teruggaan in de tijd. Het noorden mag dan eeuwenlang verdeeld zijn geweest in vele kleine, elkaar betwistende staatjes, de machthebbers daar waren al sinds de late middeleeuwen zelfbewuste en gewiekste lieden, die hun hertogdommen, koninkrijken en republieken met voortvarendheid bestuurden zodat die zich in welvaart gemakkelijk konden meten met andere rijke streken in Europa.

Het zuiden is echter, nadat het door de Anjous op de Hohenstaufen was veroverd (13e eeuw) tot in de 18e eeuw speelbal geweest van buitenlandse vorstenhuizen, die het land voornamelijk hebben uitgezogen.

Bij de eenwording van Italië in 1861 had het zuiden al een grote achterstand: handel en industrie bestonden nauwelijks en het meeste en beste land was in handen van grootgrondbezitters. De domeinen (latifundia) werden bewerkt door dagloners of verpacht aan kleine boeren. Dikwijls woonden de eigenaren van de grond op grote afstand (absentheïstisch grootgrondbezit). Ze lieten het beheer dan over aan rentmeesters. Deze vroegen meer pand dan zij afdroegen en stopten het verschil in eigen zak. Uiteindelijk waren zij vaak in staat de grond te kopen. Zo ontstond de zogenaamde borghesiaklasse.

Sinds de jaren '50 is veel land van verwaarloosd grootgrondbezit toegewezen aan coöperatieve bedrijven. Veel boeren kregen nu weliswaar eigen grond maar hun bedrijven waren weinig winstgevend doordat de percelen te klein waren, de irrigatie onvoldoende en de bodem te schraal.

De achterstand op het noorden heeft het zuiden nooit meer kunnen inlopen. Integendeel, doordat iedereen die de keuze had liever investeerde in het welvarende noorden dan in het achterlijke zuiden en doordat iedereen die de mogelijkheid had om elders te gaan werken het gebied verliet, raakte de balans steeds verder uit evenwicht. Tussen 1901 en 1913 vertrokken jaarlijks 300.000 mensen naar een ander werelddeel. In de jaren '20 lag dat aantal op 85.000 en in de jaren '30 op 15.000. In de jaren '50 steeg het weer tot meer dan 50.000 per jaar, maar dat aantal nam sterk af door de groeiende welvaart in Europa. Nieuwe emigratiegebieden werden België, Duitsland en het noorden van het eigen land. In 1997 vertrokken uit het zuiden nog steeds 55.000 gezinnen meer dan dat er binnenkwamen. Honderdduizenden mannen gingen elders werken zonder hun gezin mee te nemen, waardoor Zuid-Italiaanse dorpen vooral bestaan uit vrouwen, kinderen en bejaarden. Pogingen om het zuiden te ontwikkelen met financiële hulp van de Europese Gemeenschap en met speciale overheidssubsidies (cassa per il mezzogiorno) hebben tot dusver weinig succes gehad. Ook door de overheid is het zuiden jarenlang aan zijn lot overgelaten. Het is aan het gebrek aan directe overheidscontrole te wijten dat de criminele organisaties controle konden gaan uitoefenen op het sociale, politieke en economische leven.

Er bestaan in Italië grote verschillen tussen arm en rijk, nog versterkt door een ontoereikende fiscale politiek, gebrekkige belastingheffing en ontduiking op grote schaal.

Maatschappelijke organisatie

De industrialisatie na WO II ging gepaard met een secularisatieproces, waardoor de rooms-katholieke Kerk aan invloed inboette. In 1970 kwam er tegen haar wil een echtscheidingswet tot stand en in 1971 werd het gebruik van voorbehoedmiddelen toegestaan. In de familiewet van 1975 werd de positie van de gehuwde vrouw gelijkgesteld aan die van de man. Op het platteland spelen familiebanden en plaatselijke gewoonten nog een grote rol. Het gebruik dat het landbezit onder alle zoons vererft, betekent op sommige plaatsen een gevaar voor de rentabiliteit van de landbouwbedrijven. De politieke en economische macht was 44 jaar in handen van één partij (de christendemocraten), wat corruptie op alle bestuursniveaus in de hand heeft gewerkt. Zo waren er banden met de Mafia.

Religie

Meer dan 90% van de Italiaanse bevolking is in naam rooms-katholiek. Bij de Lateraanse verdragen van 1929 tussen de Heilige Stoel en de Italiaanse overheid onder Mussolini werd Vaticaanstad als soevereine staat erkend en werd in feite tevens het rooms-katholicisme tot officiële staatsgodsdienst in Italië verheven. Dit werd nog eens bevestigd in de Grondwet van 1948. Volgens de Grondwet heeft Italië vrijheid van godsdienst en eredienst, voorzover deze niet in strijd is met de wet. Bij de Bond van Protestantse Kerken zijn onder meer de lutheranen, waldenzen, methodisten en baptisten aangesloten. De Unie van Italiaanse Joodse Gemeenten kent 22 aangesloten gemeenten.


Bevolking

Italië werd in Europa altijd al behandeld als een achterlijk buitenbeentje en door de enorme corruptieschandalen van de laatste jaren is het zelfvertrouwen van de Italianen gedaald naar een absoluut dieptepunt. Italianen hebben zoveel kritiek op zichzelf dat je bijna zou denken dat ze er zelf niet bijhoren. Het resultaat is een enorme bewondering voor het buitenland. Ze hebben er het woord esterofilo voor bedacht. De feiten liegen er ook niet om. Toch bestaan die feiten voor de meeste Italianen alleen maar omdat die in de krant staan en is hun dagelijks leven heel wat minder somber dan je uit hun gemopper en dat uit de columns kunt afleiden. De meeste Italianen, zeker in het welvarende noorden, leiden een uitermate plezierig leven. Ook op dit gebied is de overeenkomst tussen theorie en praktijk moeilijk te vinden. Helmut Kohl merkte eens op, toen hij nog bondskanselier was: "Als Europa door alleen Italianen werd bewoond, dan hadden we een probleem, als Europa door alleen Duitsers werd bewoond, dan hadden we een serieus probleem".

Bevolkingsgroepen

Het Italiaanse bevolkingsaantal werd in 1997 op 57.563.000 geschat. Sinds de jaren '60 daalt de jaarlijkse bevolkingsgroei. Voor de komende jaren wordt zelfs een bevolkingsafname verwacht. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een teruggang van het geboortecijfer van 18 per 1000 inwoners in 1960, tot 9,2 per 1000 in 1997. Hierin volgde Italië de andere geïndustrialiseerde landen. Overigens ligt het geboortecijfer in Zuid-Italië hoger dan dat in Noord-Italië. Het sterftecijfer was in 1997 9,6 per 1000 inwoners. In 1976 was ongeveer 24% van de bevolking jonger dan 15 jaar en meer dan 13% ouder dan 64 jaar. In 1997 was 14,5% jonger dan 15 en meer dan 17% ouder dan 64. Italië vergrijst in hoog tempo. De gemiddelde levensverwachting in 1997 was 74,9 jaar voor mannen en 81,3 jaar voor vrouwen.

Historisch gezien is de Italiaanse bevolking van zeer gemengde afkomst. Naast de Italische volken en de Romeinen, telt zij Germanen, Slaven, Grieken, Arabieren en Noormannen onder haar voorouders. Ondanks deze gemengde afkomst vormen de huidige Italianen een homogene groep.

Het Italiaans heeft een officiële gesproken en geschreven vorm, maar kent vele dialecten.

De kleine minderheden die een andere taal dan Italiaans spreken, omvatten een Duitssprekende groep in de regio Trentino-Alto Adige langs de Oostenrijkse grens, vooral in de provincie Bolzano, en een Frans- en een Friuliaanssprekende groep. In de zuidelijke regio Basilicata woont een Albaneessprekende groep.

Abusivismo

Buitenwijken in Italië zien er anders uit dan die in Nederland. Ook de Italiaanse steden hebben hun bestemmingsplannen en planologen maar die hebben geen enkele invloed op de ongebreidelde groei van de steden. Miljoenen Italianen, vooral in het zuiden, wonen tegenwoordig in buitenwijken die zijn ontstaan zonder enige overheidscontrole; een afzichtelijke opeenhoping van beton, illegaal gebouwd, grotendeels op goedkope grond die een agrarische bestemming had. Het ontbreekt er aan vele noodzakelijke voorzieningen. Openbaar vervoer komt er bijvoorbeeld nauwelijks in deze wijken (zodat iedereen met de auto de stad in gaat, met alle gevolgen van dien). De inderhaast aangelegde wegen zijn dikwijls slecht en groenvoorziening is er alleen in de vorm van onkruid dat tussen het bouwafval omhoog schiet. Zelfs de politie is er maar mondjesmaat te vinden, in caravans die als politiebureau dienst doen.

Je zou denken dat deze troosteloze wijken zijn ontstaan uit de noodzaak van armen een dak boven het hoofd te hebben, maar zo is het niet. Voor zover het vrijstaande woningen betreft, en niet de door bouwspeculanten gepleegde illegale hoogbouw, zijn die zeer luxueus. Illegaal bouwen betekent eenvoudig: meer comfort voor minder geld. Dat zij het landschap vernietigen en archeologische monumenten aantasten weten de illegale bouwers wel, maar het laat hen verder koud. Een huis meer of minder maakt in hun ogen geen verschil. Dat ook de technische kwaliteit onvoldoende is, blijkt pas bij aardbevingen; dat op bepaalde plaatsen nooit gebouwd had mogen worden, blijkt bij aardverschuivingen.

De illegale bouwpraktijken worden in Italië aangeduid met het woord abusivismo. In Italië staan inmiddels meer dan drie miljoen illegale huizen. Alleen al tussen 1982 en 1997 werden er zo'n miljoen gebouwd. De regering heeft al vaak oplossingen voorgesteld, variërend van volledige amnestie voor alle illegale woningbezitters tot sloop van alle illegale huizen. Er is nog niets gebeurd.

De Familie

Het traditionele Italiaanse familiehuis, waarvan er nog veel worden gebouwd, is in tegenstelling tot de Nederlandse huizen heel gesloten van karakter. Het is dikwijls omgeven door een hoog hek dat is afgesloten. Binnen dat hek ligt de tuin en staat het huis, dat groot genoeg is om aan tenminste drie generaties van de familie onderdak te bieden, of in elk geval tot dat formaat is uit te breiden. Dat laatste is goed zichtbaar doordat dan aan alle kanten het betonijzer uit de woning steekt of delen van het al bestaande betonskelet nog niet zijn opgevuld. Binnen het hek is de plaats waar de familie al haar welvaart, charme en stijl etaleert, en haar deugden fel verdedigt. Wat er buiten het hek gebeurt doet niets ter zake. De grote verschillen die te zien zijn tussen de Nederlandse buitenwijken en de Italiaanse, hangen nauw samen met de grote verschillen tussen de structuur van de samenleving in de beide landen.

Hoewel Nederlanders niet altijd even gelukkig zijn met het overheidsbeleid, houden zij zich over het algemeen keurig aan wat de wet hun voorschrijft. Het is immers in het algemeen belang dat de rechtsorde gehandhaafd wordt. Italianen denken daar anders over. Zij hebben geleerd eerst en vooral voor zichzelf te zorgen. Eeuwenlang uitgebuit en teleurgesteld door steeds weer andere machthebbers, hebben zij geleerd niet op een ander te vertrouwen. Het gezag van de overheid wordt in Italië dan ook nauwelijks gerespecteerd en met een begrip als algemeen belang hoef je er al helemaal niet aan te komen. Misschien is het tekenend dat, ondanks containers voor elke soort afval en jarenlange propaganda, nog maar 9% van het afval gescheiden wordt opgehaald.

Er is maar één belang, en dat is dat van het gezin, of in breder verband, van de familie. Een algemene minachting van de regels, opportunisme, en een groot gebrek aan burgerzin en aan zorg voor openbare eigendommen hangen hier direct mee samen.

Clientelismo

De familie is een instituut dat zijn leden zekerheid en bescherming biedt en dat er alles aan doet om uit iedere situatie het grootst mogelijke voordeel te slepen. Het is voor de familie van groot belang overal vrienden te hebben, vooral in ambtelijke en politieke kringen. Zonder de juiste vrienden op de juiste plaatsen is het in Italië heel moeilijk iets gedaan te krijgen want de bureaucratie is verstikkend.

Maar geen vriend zal iets voor je doen zonder er een vriendendienst voor terug te verwachten; het Italiaanse sociale systeem is niet gebaseerd op algemeen belang maar op wederzijds belang. Het zal duidelijk zijn dat wie steun krijgt van een vriend in de politiek (in de vorm van bijvoorbeeld een baan bij een staatsbedrijf of overheidsinstelling, of een overheidsopdracht) wordt geacht die vriend een wederdienst te bewijzen door stemmen op hem te organiseren of door een kleine vergoeding.

Dit systeem wordt in Italië clientelismo (klantensysteem) genoemd. De Democrazia Cristiana, jarenlang de grootste politieke partij van het land, steunde sterk op dit systeem, vooral in het zuiden van het land. Onvoorzichtige wethouders en burgemeesters belandden daar dan ook bij bosjes in de gevangenis, in de meeste gevallen wegens het aannemen van steekpenningen. Ze waren er meestal ook weer snel uit, dankzij hun `vrienden' bij de rechterlijke macht.

Arrangarsi

In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd moeten Italianen hard werken voor hun dagelijks brood. Bovendien moeten ze, omdat de goed betaalde banen niet voor het opscheppen liggen, heel inventief zijn. Arrangarsi (zich aanpassen) wordt in Italië de kunst genoemd om door regelen en ritselen het inkomen bij elkaar te scharrelen of te vergroten. Italianen zijn heel ondernemend en inventief, produceren en scheppen zit hen in het bloed.

Zo komt het veel voor dat iemand niet genoeg heeft aan een volledige baan en daarom daarnaast nog ander werk doet (soms zelfs gelijktijdig!). Naar schatting hebben vier miljoen Italianen naast hun normale baan ander werk.

Hetzelfde aanpassingsvermogen verklaart ook waarom de ongeveer 2,6 miljoen werkloze Italianen, waarvan maar een heel klein deel recht heeft op een uitkering, zonder veel protest hun lot accepteren: meestal hebben ze wel zwart werk.

Door al het geritsel van de Italianen is er een gigantische onderwater-economie ontstaan die volgens de overheid zo'n 20 à 30% uitmaakt van de totale economie. Het aandeel van deze economia sommersa in het zuiden wordt geschat op 50%! In 1997 hadden 3,4 miljoen Italianen een `zwarte' baan (in 1992 nog maar 3,1 miljoen).

Italianen hebben allerlei manieren gevonden om zichzelf te redden ondanks het wanbeleid van de overheid en de misstanden in de samenleving. Tegelijkertijd maken ze door de manier waarop ze dat doen dat wanbeleid en die misstanden onvermijdelijk. Ze willen maar niet begrijpen dat persoonlijke vrijheid alleen kan bestaan in collectieve vrijheid, dus als de regels worden nageleefd. Met het ingewikkelder worden van de samenleving zijn de problemen die de Italiaanse manier van leven met zich meebrengt, steeds groter geworden. De schaal waarop onzuiver praktijken plaatsvinden is enorm en het gebrek aan discipline en verantwoordelijkheidsgevoel wordt, sinds men niet meer wordt geremd door financiële en technische beperkingen, steeds duidelijker zichtbaar: steden, landschap en milieu zijn ernstig aangetast. Hoewel ook in Italië wel wordt gezien dat het niet goed gaat, is er maar weinig protest. De reden daarvoor is dat zeer velen op de een of andere manier medeplichtig zijn aan de gang van zaken en er wel bij varen. In de noordelijke industriesteden, waar de ontwikkelingen minder snel zijn gegaan en men zich geleidelijk een moderne, Noord-Europese levensstijl heeft eigen gemaakt, zijn de problemen niet zo ernstig. Het is vooral daar waar de oude, bijna feodale verhoudingen worden gebruikt om rijk te worden en invloed te verwerven, daar waar het streven naar materiële welvaart andere normen al te zeer heeft vervangen, dat de problemen groot zijn. Dat is vooral het geval in de verstedelijkte gebieden van Zuid-Italië.

Waar Zuid-Italië begint is overigens maar de vraag; Milanezen zeggen onder Milaan, Florentijnen zeggen onder Florence en Romeinen zeggen onder Rome. Over één definitie is men het echter overal eens: Zuid-Italië begint waar de logica ophoudt.

Immigratie

Het leger van zwartwerkers en illegale zelfstandigen is de laatste jaren nog flink vergroot door de honderdduizenden West- en Noord-Afrikanen die in het land hun geluk komen beproeven. Italië heeft 1,2 miljoen extracomunitari (buitenlanders van buiten Europa). Dat is nog geen 2% van de bevolking (het Europees gemiddelde is 5%, Duitsland 8%). In het noordoosten is hun aantal de laatste zes jaar verdubbeld. Maar liefst 86% van de buitenlanders in Italië is illegaal! Ze worden als moderne slaven ingezet in fabriekjes en de landbouw, op zeer grote schaal in de tomatenpluk in Campanië en Apulië. Of ze leven van de straathandel. Dan hangen ze rond bij verkeerslichten waar ze papieren zakdoekjes of aanstekers verkopen aan stilstaande automobilisten. Of bij de toeristische trekpleisters en op het strand, waar ze als marskramers alles verkopen wat klein en draagbaar is, vooral nagemaakte merkartikelen. "Vu'cumprà?", vragen zij de mensen gewoonlijk: "Wilt u wat kopen?" in een verbasterd mengsel van Frans en Italiaans. Zo worden ze dan ook genoemd: vu'cumprà's.

Gelukkig hebben zo'n 300.000 extracomunitari `normaal' werk gevonden en een gerespecteerde plaats in de Italiaanse samenleving. Een derde van hen is hulp in de huishouding. De helft van de werksters in Italië is buitenlands. In het noordoosten zijn de migranten voornamelijk werkzaam in de industrie.

De Jeugd

De Italiaanse jeugd groeit op in een samenleving die bi-cultureel genoemd kan worden. Enerzijds is de Italiaanse jeugd er heel snel bij als het gaat om het overnemen van de nieuwste trends, bij voorkeur Amerikaanse, anderzijds worden ook traditionele waarden in Italië heel gemakkelijk overgenomen door de jeugd. Zo is ook in de ogen van de jeugd de familie het centrum van een netwerk dat voorziet in langdurige materiële en immateriële steun.

In Italië is het heel gebruikelijk dat de materiële zorg voor de kinderen minstens doorgaat tot er kleinkinderen komen. Studie, trouwfeest, uitzet en huis worden door de ouders volledig betaald. Het zou daarom erg onverstandig van die kinderen zijn wanneer zij zich zouden afzetten tegen hun ouders. Sterker nog, kinderen in Italië zijn door die verwennerij nauwelijks de deur uit te krijgen. In 1998 woonden van de mensen tussen de 18 en 34 jaar nog 58,8% bij hun ouders. Het inwonen bij de ouders wordt door jongeren zelden ervaren als een beperking van de vrijheid. Ook als zij financieel onafhankelijk zouden kunnen zijn, blijven zij dikwijls thuis. Pas als zij gaan trouwen of als ze dezelfde levensstandaard kunnen volhouden als thuis, verlaten zij het gezin en aanvaarden de plichten en verantwoordelijkheden van een zelfstandig leven. Als kinderen trouwen en de deur uitgaan, gaat meer dan de helft binnen een afstand van een kilometer van één van de ouderparen wonen, meestal dat van de bruidegom. Tweederde van de kinderen bezoekt zijn ouders tenminste enkele keren per week.

Waar ouders minder welgesteld zijn en hun kinderen daardoor minder economisch afhankelijk, is de kans op afwijkend gedrag bij de jeugd groter. Vooral in de grote steden en dan nog vooral in het noordwesten is dat het geval.

Dagindeling

De dag begint in Italië met een zeer eenvoudig ontbijt dat bestaat uit een cappuccino met wat koekjes of een koffiebroodje. Wie buitenshuis werkt, ontbijt vaak in een bar. In de talloze bars is het een komen en gaan van mensen die niet langer blijven dan nodig is om, staand (al banco), een cappuccino achterover te slaan.

Uitgebreid eten doet men pas 's middags. Wie de gelegenheid heeft gaat daarvoor naar huis of zoekt een trattoria in de stad. Alle winkels en veel kantoren zijn 's middags geruime tijd gesloten. Voor ze weer aan het werk gaan doen veel mensen nog een middagdutje. Daarna werken ze door tot veel later dan bij ons. Scholen zijn om een uur of één uit, doordat ook 's zaterdags les wordt gegeven en men vroeg begint. Ook 's avonds wordt er weer uitgebreid gegeten. Italianen houden van lekker eten en goede wijn. Aan het eten wordt veel zorg besteed, en meer geld dan in de andere Europese landen. Voor een gezellige conversatie aan tafel zoekt men dikwijls het gezelschap op van familie en vrienden.

Sociaal leven

Italianen onderhouden graag sociale contacten en knopen die ook gemakkelijk aan. Het sociale leven speelt zich voor een groot deel buiten af; in het warme zuiden natuurlijk meer dan in het noorden. Straten en pleinen hebben, veel meer dan bij ons, de functie van ontmoetingsplaats. In de kleine stadjes rondom Rome is nog heel duidelijk te zien hoe dat gaat.

Overdag zijn het vooral vrouwen, kinderen en oude mannen die je op straat ziet. De mannen vind je in de buurt van de bars, waar ze niet veel drinken maar wel veel kaarten. De vrouwen zetten, als ze niet in huis bezig zijn, hun stoelen op straat om te handwerken. Hoewel ze vaak, volgens oud gebruik, met de rug naar de straat zitten, ontgaat hun niets; in een Italiaans stadje grenst de belangstelling voor elkaar aan bemoeizucht. Al is die belangstelling meestal oprecht, voor een buitenlander valt er nauwelijks mee te leven.

Pantoffelparade

Het uitbundige sociale leven vormt het tegenwicht van de sterk naar binnen gekeerde familiestructuur. Het moet voorkomen dat de families geïsoleerd raken. Het vindt zijn hoogtepunt in de dagelijkse passeggiata, de pantoffelparade die tegen het vallen van de avond wordt gehouden. In de hoofdstraten wordt het dan een drukte van jewelste.

Dit tot genoegen van de gelateria's, want bij een goede passeggiata hoort een ijsje. Mannen en vrouwen, ouderen zowel als jongeren, staan in groepjes met elkaar te praten of slenteren de hoofdstraat op en neer, met als doel anderen te ontmoeten en zichzelf te laten zien.

Zondag

Zondag is de dag van de gite, de uitstapjes. Op veel plaatsen waar door de week een vredige rust heerst, verschijnen op zondagochtend al vroeg de eerste volgepakte auto's. Na het uitladen van de klapstoelen, de klaptafel, de koelbox, de barbecue, het plastic serviesgoed, opa, oma en enkele dozen levensmiddelen, kan het aangenaam verpozen beginnen. Italianen zoeken vaak uiterst merkwaardige plaatsen uit voor hun picknicks. Voorwaarde is niet dat het er mooi, rustig of interessant is, nee, het moet er koel zijn, druk, en je moet er met de auto kunnen komen. Zo zie je op de top van de Monte Cavo, ten zuiden van Rome, niet meer dan een opeenhoping van zendmasten, maar 's zondags is er geen parkeerplaats meer te vinden. 's Zomers richt de zondagse vlucht zich in Rome vooral op de kust en het meer van Bracciano. Vanuit de steden in Noord-Italië trekt men naar de meren of de Alpen in. In lange files verlaat men 's ochtends de stad om er 's middags weer in lange files terug te keren.

Voetbal

Zondag is natuurlijk ook de dag van het voetbal. Voetbal hoort in Italië tot de primaire levensbehoeften. In tijden van belangrijke competities doet de voetbalkoorts in Italië niet onder voor die in Zuidamerikaanse landen. De verering van de ploegen en hun vedetten neemt soms bijna religieuze vormen aan. De beeldjes van voetbalhelden staan naast dat van Maria te pronken op de schoorsteenmantel, er is geen bar te vinden waar niet ergens een afbeelding hangt van de favoriete ploeg en aan menig achteruitkijkspiegeltje hangt behalve een rozenkrans een miniatuurshirtje in de clubkleuren.

Wielrennen

Behalve voetballers hebben ook wielrenners in Italië de status van goden. Wielrennen is een populaire sport. Niet dat Italianen graag en veel fietsen, ze nemen liever de auto, maar ze kijken er graag naar. Italië heeft enkele belangrijke wielerwedstrijden, die vooral in eigen land veel aandacht krijgen: Tirreno-Adriatico, de openingsklassieker Milano-San Remo (La Primavera) en natuurlijk de Giro d'Italia. De Italiaanse wedstrijden worden gekenmerkt door een losjes georganiseerde chaos, met veel valpartijen en andere ongelukken.

La Bella Figura

Italianen hebben een grote voorliefde voor de uiterlijke kant van het leven. Ze laten zichzelf graag horen en zien en proberen daarbij zo goed mogelijk voor de dag te komen. Gracieus bewegen, vloeiend en zelfverzekerd spreken, zich goed kleden, uiting geven aan goede smaak en gevoel voor stijl bij de keuze van een auto, meubels, de aanleg van de tuin; het hoort allemaal bij het Italiaanse begrip La bella figura, wat zoiets betekent als de mooie verschijning.

Niet voor niets is de erewacht van de paus (De Zwitserse Garde) nog steeds gestoken in renaissance-uniform, inclusief helm, kuras en hellebaard; draagt de presidentiële lijfwacht stalen borstplaten, gepluimde helmen en vervaarlijke sabels; en dragen carabinieri, bij bijzondere gelegenheden, nog steeds het model uniform uit de tijd van Napoleon. Een goede gelegenheid om eens te pronken met heel bijzondere kostuums bieden de talrijke historische en religieuze feesten.


Politiek en bestuur

In een volksraadpleging in 1946 stemden 12,7 miljoen Italianen voor de republiek. De Grondwet van de Italiaanse Republiek werd van kracht op 1 januari 1948. Een Constitutioneel Hof ziet toe op naleving van de bepalingen. De Grondwet sluit enige verandering van de republikeinse staatsvorm bij voorbaat uit en elke wijziging anderszins is met opzet moeilijk gemaakt om niet-democratische regeringen geen kans te geven. Volgens de Grondwet is de president van de Republiek staatshoofd. Hij bekleedt deze functie voor een termijn van 7 jaar en wordt gekozen door een kiescollege dat bestaat uit de leden van beide kamers van het parlement en 58 regionale afgevaardigden. De wetgevende macht berust bij het parlement, waarvan de leden voor 5 jaar worden gekozen. Tot 1994 gebeurde dat volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging, na 1994 volgens een gemengd systeem van evenredige vertegenwoordiging en districtenstelsel. De Senaat telt 315 leden en 7 leden voor het leven. De Kamer van Afgevaardigden heeft 630 leden. De uitvoerende macht is in handen van de ministerraad met aan het hoofd de premier.

Partitocrazia

Tot het begin van de jaren '90 hielden de grote partijen - met de sinds 1948 regerende Democrazia Cristiana voorop - zich nauwelijks bezig met het besturen van het land door middel van het parlement en de ministers. Het staatsapparaat waarvan de voornaamste representanten òf in een interne machtsstrijd of in een schandaal verwikkeld waren en dat maar zelden bij machte was eendrachtig en krachtdadig op te treden, genoot geen enkel vertrouwen en had geen enkel gezag. Toch hadden de partijen de touwtjes stevig in handen, ze oefenden hun macht niet uit via het parlement maar via hun eigen geledingen in de door en door verzuilde maatschappij. Italië was geen Democrazia maar een Partitocrazia. Door iedereen aan zich te verplichten die macht en invloed had, legaal of illegaal, hebben de partijen hun macht geconsolideerd. Ze hadden alles onder controle, banken, staatsbedrijven, gezondheidszorg, media, alles. De chaos werd door hen niet opgelost maar uitgebuit en gemanipuleerd.

Nando della Chiesa, zoon van een door de Mafia vermoorde generaal omschreef het zo: "Dit is geen echte democratie. Het heeft het uiterlijk van een democratie, maar er is een soort grote vrijhaven die niemand controleert, en waarin alle criminele bendes bescherming kunnen vinden tegen zwaar weer. In die haven is van alles binnengelopen: de geheime diensten die helpen bij de bloedbaden, de P-2, de mafia, de camorra, de financiële criminelen - ze hebben er allemaal bescherming gevonden."

Aldo Moro

Een zeer dramatische episode uit de na-oorlogse geschiedenis van Italië is de ontvoering van en de moord op Aldo Moro, de voorzitter van de Democrazia Cristiana, in 1978. Hij werd door de Rode Brigades 55 dagen lang gegijzeld. Volledig in de steek gelaten door zijn eigen partij, die altijd tot compromissen bereid was maar toen niet wilde onderhandelen, werd hij vervolgens vermoord.

Aldo Moro had in 1976 toenadering gezocht tot de communisten. Niet om hen op te nemen in het kabinet maar om hun invloed te geven op het regeringsprogramma en de uitwerking daarvan. De mogelijke samenwerking tussen communisten en christen-democraten werd het historisch compromis genoemd. Toen hij werd ontvoerd stond Moro op het punt om als architect op te treden van een kabinet waarin ook communisten zitting zouden hebben.

Wanneer je de halsstarrigheid en het inefficinte optreden van de overheid, de fouten en de feiten achteraf bekijkt, dan kun je niet anders concluderen dan dat er binnen de christen-democratische partij lieden rondliepen die Moro met zijn historisch compromis liever niet zagen terugkeren.

De Italiaanse revolutie

Met een gemiddelde van meer dan één regering per jaar was de Italiaanse Republiek een uitzonderlijk instabiel land in politiek opzicht. Geen van de politieke partijen slaagde er ooit in een absolute meerderheid te behalen met het gevolg dat er altijd coalities moesten worden gevormd. Doordat de communisten stelselmatig buiten de regering werden gehouden, bestonden die coalities altijd uit de machtige Democrazia Cristiana en een aantal kleinere partijen. Het regeerakkoord was een compromis tussen de programma's van de verschillende coalitiepartijen. Doordat zoveel partijen het er mee eens moesten zijn, was het regeerakkoord altijd oppervlakkig. Veranderingen konden pas tot stand gebracht worden na moeizame en langdurige onderhandelingen tussen de D.C. en haar coalitiepartners. De regeringen waren daardoor weinig slagvaardig. Wanneer er iets gebeurde tegen de zin van een der coalitiepartners, dan zegde deze zijn medewerking op en het kabinet viel. Dit gebeurde gemiddeld eens in de elf maanden. Er werd dan na weken of maanden onderhandelen een nieuw regeerakkoord gesloten. Oude ministers bestegen nieuwe posten, de kaarten waren geschud maar het spel ging onveranderd voort.

In de maatschappij en de publieke opinie nam het verzet tegen het partijensysteem toe. Velen wachtten ongeduldig op politieke hervormingen die het land moesten bevrijden van mafia, corruptie, de onderontwikkeling van het zuiden, een niet-werkende dienstensector en al die andere plagen. "Er zullen zich heel harde botsingen voordoen bij de opbouw van een wettige macht", voorspelde Nando della Chiesa begin jaren '90, "maar tenslotte zal dit regime historisch en moreel worden veroordeeld."

De eerste jaren van de jaren '90 stonden in het teken van de strijd tussen nieuw en oud, tussen hervormers en de bonzen van de nomenklatura. De laatsten hebben het zwaar te verduren gekregen door de hevige kritiek van de Italianen op het partijpolitieke systeem dat van de partijen dievenbenden heeft gemaakt, en doordat een groot aantal van hen ook werkelijk is ontmaskerd als crimineel en mafioso.

Italië wilde gerechtigheid, de burgers waren woedend en wilden de boeven hebben waar ze horen: in carcere - de gevangenis. Ze scandeerden ladri, ladri.. - dieven - en gooiden muntjes -judaspenningen - naar politici.

De veranderingen waren zo groot en gingen zo snel dat wel gesproken werd van een Italiaanse Revolutie. De helden van deze revolutie waren een aantal Noord-Italiaanse rechters.

Mani Pulite

Mani Pulite - Schone Handen - is de tot een beweging uitgegroeide actie die de rechterlijke macht is gaan ondernemen tegen corruptie van politici en ondernemers. Feitelijk is er niets nieuws onder de Italiaanse zon. Alles wat de laatste tien jaar "aan het licht is gekomen" was al lang bij iedereen bekend. Alleen was het onverstandig en zinloos er iets tegen te ondernemen. Dat de publieke geheimen toch werden onthuld is te danken aan een aantal dappere rechters en politici, die eindelijk rechtvaardigheid wilden en zich gesteund wisten door een brede stroming van protest in de Italiaanse samenleving.

De Italianen raakten ervan doordrongen dat het land langzamerhand naar de knoppen ging. Het geld was op, de lire kelderde, de werkloosheid nam schrikbarend toe en Italië schoot op alle fronten tekort om aansluiting te vinden bij `Europa'.

Rechter Antonio Di Pietro uit Milaan was een van de eersten die het opnamen tegen de machtige corrupte politici, aanvankelijk op lokaal niveau. In februari 1992 werd een Milanees raadslid gearresteerd wegens het aannemen van 8 miljoen euro (18 miljoen gulden) aan steekpenningen. Binnen enkele maanden waren er 60 arrestaties.

Iedereen moest bij openbare werken smeergeld betalen aan politici, rond de 10% van het door de overheid bestede bedrag. Zo vloeide overheidsgeld rechtstreeks terug in de zakken van de politici die het vervolgens gebruikten voor zichzelf, hun familie, of -in het gunstigste geval- om de partijkas mee te spekken. De prijzen van de aannemers waren daarom hoog; ze moesten er zelf ook nog wat aan over houden. Concurrentie werd dikwijls vermeden door onderlinge prijsafspraken (de streng verboden kartel-vorming).

Op een congres van Italiaanse bouwbedrijven werd in mei '92 onthuld dat in het systeem van onderaanbestedingen jaarlijks ook nog eens een bedrag van 5,4 miljard euro (12 miljard gulden) aan smeergeld omgaat.

Toen de geest eenmaal uit de fles was, was de stroom onthullingen niet meer te stuiten. In Reggio di Calabria werd de halve gemeenteraad aangehouden, overal elders in Italië werden lokale en regionale politici gearresteerd, maar ook hooggeplaatste functionarissen van privé-ondernemingen en staatsbedrijven. Velen van hen zijn gaan praten en hebben inzicht gegeven in de enorme omvang van illegale geldstromen. Zo gaven in 1993 Gianni Agnelli (president van Fiat) en de Benedetti (president van Olivetti) een volledig overzicht van de smeergeldbetalingen van hun bedrijven.

Anderen werd de spanning en de schande te groot, zij hielden de `eer' aan zichzelf en pleegden zelfmoord. Spraakmakend waren de zelfmoorden van de hoofdrolspelers in de ENIMONT-affaire Gabrielle Cagliari (president van staatsholding ENI) en van Raul Gardini (ex-topman Feruzzi), beide in juli 1993. Deze zelfmoorden werkten in het nadeel van de rechters van Mani Pulite omdat de overledenen de sympathie van het publiek hadden genoten en er werd gesuggereerd dat ze door Mani Pulite de dood in waren gejaagd.

Eind '92 voelden de rechters zich sterk genoeg om de echte grote jongens aan te pakken, de topfiguren van het oude regime, zoals de leiders Caf (Craxi, Andreotti en Forlani in één woord genoemd).

Bettino Craxi, ex-leider van de Socialistische partij, is inmiddels bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8? jaar. Hij is er van beschuldigd steekpenningen met een totale waarde van 5,4 miljoen euro (12 miljoen gulden), afkomstig van Roberto Calvi, directeur van de noodlijdende Banco Ambrosiano, te hebben aanvaard. Hoewel dit het enige is waarvoor hij is veroordeeld, werd hij ervan verdacht betrokken te zijn bij een veertigtal smeergeldzaken waarbij totaal zo'n 20 miljoen euro (45 miljoen gulden) aan de socialistische partij is betaald.

"We hebben allemaal steekpenningen aangenomen voor onze partij", zei Craxi nog. "Allemaal een boef, niemand een boef", was inderdaad een gedachtegang die in Italië algemeen werd aanvaard; maar die tijden zijn voorbij. Tegen de helft van de bestuursleden van Craxi's socialistische partij is een justitieel onderzoek ingesteld. Hoe de Italianen over de socialisten dachten blijkt uit het volgende grapje:

"Waarom houden socialisten zo van sportwagens?"

"Die hebben een klein stuur: dan kunnen ze rijden met handboeien om"

Door toedoen van de leider van de Operatie Schone Handen, de Milanese hoofdprocureur Francesco Saverio Borrelli, werden in april 1993 Giulio Andreotti (Christendemocratisch senator, drieënderdigvoudig ex-minister en zevenvoudig ex-premier) en Arnaldo Forlani (ex-premier en ex-partijvoorzitter van de Democrazia Cristiana) aangeklaagd.

Vanaf januari 1993 beperkten zich de rechters van de Mani Pulite niet alleen meer tot Tangenti - smeergeldaffaires, ook de banden tussen politici en mafia werden onderwerp van onderzoek. Volgens mafia-spijtoptanten (pentiti) heeft Andreotti ontmoetingen gehad met top-mafiosi. Andreotti werd hiervoor uiteindelijk niet veroordeeld omdat er onvoldoende bewijs voor werd gevonden.

Berlusconi en Mani Pulite

Ongeveer even populair als Antonio Di Pietro was Silvio Berlusconi, eigenaar van onder meer AC Milan en drie televisiezenders. Toen Berlusconi in 1994 de politiek inging, heeft hij nog gevraagd of Di Pietro minister wilde worden, maar Di Pietro weigerde dat. Di Pietro gaf er de voorkeur aan scheidsrechter te blijven en daarbij kwam het al gauw tot confrontaties met Berlusconi en zijn regering. Later komen we daarop nog terug.

De voortdurende politieke tegenwerking van Berlusconi is voor Di Pietro aanleiding geweest zijn werkzaamheden neer te leggen. Sindsdien heeft de regering Berlusconi geprobeerd de vijand met zijn eigen wapens te verslaan en is er een justitieel onderzoek geopend tegen Di Pietro. Hij wordt ervan beschuldigd documenten te hebben achtergehouden in het proces tegen de top van het staatsbedrijf Enimont.

In oktober 1994 probeerde de regering Berlusconi de hele groep van Mani Pulite te ontbinden maar daar werd een stokje voor gestoken door president Scalfaro.

De Presidenten

Van 1985 tot april 1992 was Francesco Cossiga president. Belangrijke verdienste van Cossiga is dat hij het land rijp heeft gemaakt voor verandering door zelf voortdurend kritiek te leveren op het oude regime, op het compleet vastgeroeste politieke systeem. Hij kreeg de bijnaam Il Picconatore - de man met de pikhouweel - vanwege de verwoestende slagen die hij de oude generatie politici toediende. Vlak na de parlementsverkiezingen van april 1992 trad president Cossiga vrijwillig af. Cossiga vond dat hij teveel vijanden had gemaakt en teveel geïsoleerd was geraakt om daadkrachtig leiding te kunnen geven aan een kabinetsformatie.

Na een groot aantal rondes werd op 25 mei 1992 Oscar Luigi Scalfaro tot president gekozen. Scalfaro werd ondanks zijn beperkte constitutionele macht de grote regisseur van de Italiaanse politiek. Scalfaro vormde voor Berlusconi het belangrijkste obstakel om zijn persoonlijke wil tot wet te maken. Zonder Scalfaro zou Berlusconi zijn macht veel verder hebben uitgebreid.

In mei 1999 werd Carlo Azeglio Ciampi president.

De politieke partijen: PCI - PDS

In de turbulente jaren '90 verdwenen politieke partijen, kwamen er andere voor in de plaats, en veranderden weer andere slechts van naam. De belangrijkste partijen van het oude en nieuwe regime zullen we hierna kort belichten.

De PCI, de Partita Communista Italiana, die in 1989 werd omgedoopt tot de Partito Democratico della Sinistra, is de grootste (ex) communistische partij van West-Europa. Na de tweede wereldoorlog is zij ook steeds de op één na grootste partij van het land geweest. Aanvankelijk was de partij orthodox stalinistisch maar in de jaren zeventig en tachtig is zij steeds verder opgeschoven naar het centrum en steeds meer afstand gaan nemen van Moskou. Toen zij had ingezien dat het democratisch staatsbestel toch niet altijd samen hoefde te gaan met kapitalistische en imperialistische uitbuiting, verklaarde zij er zich in de jaren zeventig voorstander van. Toen later duidelijk werd dat de Italiaanse arbeidersklasse de hulp van de communisten in de strijd tegen het grootkapitaal niet meer zo had nodig had, ging zij zich inzetten voor minderheden en het milieu. Mét de landen in Oost-Europa nam ook de PCI tenslotte afscheid van haar communistische verleden, de naam werd in 1991 veranderd en het symbool van de hamer en de sikkel werd vervangen door een boom. De meest linkse vleugel van de PCI bleef bestaan als `communistische herstichting', een partij tegen elke vorm van liberalisering en privatisering.

De partij heeft van 1948 tot 1999 voortdurend in de oppositie gezeten, maar op gemeentelijk niveau heeft zij zich wel een sterke positie weten te verwerven. Doordat de PCI maar zelden betrokken is geweest bij schandalen heeft zij een reputatie van onkreukbaarheid opgebouwd. De (ex-)communisten draaien voor een belangrijk deel op vrijwilligerswerk, op bijdragen van de leden en op de inkomsten uit de Feste dell'Unità die gedurende de zomermaanden in heel Italië worden georganiseerd.

Toen bleek dat ook leidende PDS-figuren zich hadden schuldig gemaakt aan corruptiepraktijken besloot de toenmalige partijleider Achille Occhetto tot een tweede herstichting, in mei 1992. De partij zou zich ontdoen van honderden bureaucraten en in plaats daarvan nog meer vrijwilligers inschakelen. Ze zou zich omvormen tot een soepele beweging en zich terugtrekken uit alle bestuursfuncties van overheidslichamen.

De nieuwe secretaris van de PDS werd Massimo D'Alema. In 1999 werd D'Alema premier.

Democrazia Cristiana (Christendemocraten)

Van de Democrazia Cristiana bleef na de verkiezingen van 1994 niets meer over. De partij viel uiteen in zes splinterpartijtjes (PPI, CDU, UDR, CCD, CDR en CDL). Deze hebben toch veel macht omdat hun steun noodzakelijk is voor het behalen van een kamermeerderheid. De rechtse Polo per la Libertà (`Vrijheidscoalitie') en de linkse Olivo (`Olijfcoalitie') zijn namelijk bijna even groot. In 1998 kon de regering van de ex-communist D'Alema aan het werk dankzij de steun van de Unione della Repubblica (UDR) van ex-christendemocraat Francesco Gossiga, de vroegere communistenhater.

MSI - Alleanza Nazionale

Van oudsher voerden de fascisten van de MSI (Movimento Sociale Italiano) een felle strijd tegen corruptie en mafia. Wegens haar sympathie voor het fascisme van Mussolini, waartegen afgevaardigden van andere partijen soms nog persoonlijk hebben gestreden, en haar banden met extremistische en gewelddadige jeugdbewegingen werd de partij door alle andere verafschuwd. Als er in het parlement gevochten werd, was dat meestal als reactie op het provocerende gedrag van de missini. Toch werd dat gedrag door het publiek gezien als een rechtstreeks verzet tegen de gevestigde politiek. Gianfranco Fini, de leider van deze partij, heeft de laatste jaren erg zijn best gedaan de aandacht af te leiden van het fascistische verleden van deze partij en van de groepen racistische `Nazi-Skins' van wie hij ook op sympathie kan rekenen. Fini zelf maakt een redelijk beschaafde indruk waardoor de weerzin om rechts te stemmen bij veel kiezers aan het verdwijnen is.

In januari 1995 werd de MSI omgevormd tot de Alleanza Nazionale (Nationale Alliantie): een coalitie van alle rechtse partijen rond de MSI-nieuwe stijl. De `Nazi-Skins' hebben onderdak gevonden bij de Movimento Italiana Fiamma van Pino Ranti. De MSI maakt sinds 1994 deel uit van de rechtse vrijheids-alliantie Polo per la Libertà.

Lega Nord

De Lega Nord roept de roerige 12de eeuw in herinnering, toen de steden van Lombardije zich aaneensloten in de Lombardische Liga in hun verzet tegen de vreemde overheerser Frederik Barbarossa.

De huidige Lega-leider Umberto Bossi trekt tierend (en nog net niet met getrokken zwaard zoals zijn 12e eeuwse voorbeeld Alberto da Giussano, die ook het logo siert) ten strijde tegen de vreemde overheerser Rome, die alleen het belastinggeld int en daar nooit iets voor terug doet. De Lega Nord streeft naar een federale staat met de grootst mogelijke politieke en economische zelfstandigheid van Noord-Italië. Verder heeft de partij geen duidelijk politiek programma en al evenmin capabele politici om nieuw verworven posten te bemannen; een serieus probleem want bij de gemeenteraadsverkiezingen van december '92 kreeg de partij in veel Noord-Italiaanse steden plotseling 20-40% van de stemmen. De Lega is vooralsnog een etnisch-regionale beweging, met alle gevaren van dien.

Om in `94 in de regering te komen sloot Liga-leider Bossi een monsterverbond met Berlusconi. Samen met Forza Italia en de neo-fascisten van de Alleanza Nazionale vormden ze het kabinet Berlusconi. Al vlug kwamen Berlusconi en Bossi erachter dat ze eigenlijk niet konden samenwerken, maar het duurde toch nog zeven manden voor Bossi Berlusconi de bons gaf.

Dit betekende voor Berlusconi de val van zijn kabinet want hij verloor de meerderheid in de kamer. Voor Bossi betekende het een isolement, want nu was er geen enkele partner meer te vinden die met hem de verkiezingen van 1996 in wilde gaan. Bovendien heeft hij door in het parlement te dreigen met de afscheiding van Noord-Italië de partij nog verder geïsoleerd.

Nogal lachwekkend was het optreden van Bossi in september 1996 waarbij hij, na een driedaags ritueel op en rond de rivier de Po, in Venetië de republiek Padania uitriep.

La Rete

Veel kleiner is de radicale anti-mafia-partij La Rete, opgericht door de ex-burgemeester van Palermo Leoluca Orlando. Orlando, zelf christendemocraat, werd destijds door de christendemocraten uit Palermo weggewerkt omdat hij bleef hameren op de banden tussen overheid en Mafia, en dat doet hij nog steeds, gesteund door de eerder genoemde Nando della Chiesa. Orlando noemde Andreotti al lang voor diens dagvaarding "de leider van de verliezende mafia-clan". La Rete is een regionale Siciliaanse partij. In de steden van Zuid-Italië behaalde zij 5-10% van de stemmen, maar de partij trekt

ook protest-stemmen uit de rest van Italië, vooral van mensen die de Lega niet als alternatief zien. Bij de laatste burgemeestersverkiezingen is Orlando weer tot burgemeester van Palermo gekozen.

Patto Segni

Mario Segni begon zijn protestbeweging binnen de Democrazia Cristiana in het najaar van 1992. Zijn doel was de partij radicaal te hervormen om daardoor weer het vertrouwen te kunnen winnen van de miljoenen ontheemde kiezers die niet meer geloofden in de oude partijen, maar die ook niets voelden voor het rauwe protest van de Lega Nord. De oude politici omschreef hij als "een politieke klasse zonder scrupules die er alleen maar aan heeft gedacht de machtscentra te bezetten en de bankrekening te doen groeien". In maart 1993 stapte Segni uit de Christen-Democratische partij.

Mario Segni heeft steeds gepleit voor een referendum waarin de Italianen zich zouden moeten uitspreken voor een verandering van het kiesstelsel. Een kiesstelsel dat de kiezer meer invloed moest geven en dat moest voorkomen dat politici stemmen konden blijven kopen.

Tot 1994 had Italië een systeem van evenredige vertegenwoordiging en een lage kiesdrempel waardoor tal van kleine partijen in het parlement vertegenwoordigd waren. Geen van de partijen had ooit een absolute meerderheid en coalities bestonden doorgaans uit vier of vijf partijen waardoor het regeringsbeleid er een was van slappe compromissen: de ministers dreigden aan de lopende band met opstappen als ze hun zin niet kregen. Het door Segni voorgestelde districtenstelsel leidt tot maar één overwinnaar per district en dus tot veel minder partijen en dientengevolge tot veel stevigere coalities.

Segni kreeg zijn zin. Er kwam een referendum, op 18 en 19 april 1993. Zoals te verwachten viel, stemde men massaal voor verandering van de kieswet (81,8%).

Het idee dat het districtenstelsel veel verbetering zou opleveren is inmiddels achterhaald, maar het signaal was duidelijk: men wilde verandering.

Eind 1993 besloot Segni een middenpartij te vormen onder de naam Patto Segni. Hij zou er zeker in zijn geslaagd een fors aantal van de oude Democrazia Cristiana-stemmers voor zich te winnen als de toentertijd immens populaire Silvio Berlusconi geen roet in het eten had gegooid door ook aan de verkiezingen te gaan deelnemen.

Forza Italia

Berlusconi's imperium

Silvio Berlusconi is een van de meest succesvolle zakenlieden van Italië. Zijn investeringsmaatschappij Fininvest is gegroeid tot een imperium met 27.000 vaste medewerkers en een omzet van bijna 13 miljard gulden in 1992. Hieronder volgen de acht divisies van Fininvest met hun voornaamste activiteiten:

Film en amusement: Voetbalclub AC Milan en filmproductiebedrijven zoals Cinéma 5.
Televisie: De commerciële stations Canale 5, Rete 4, Italia 1, het Franse La Cinq en het Duitse Telefünf.
Verzekeringen: Met onder meer de shirtsponsor van AC Milan
Onroerend goed: Onder meer twee complete Milanese woonwijken, Milano 2 en Milano 3, in de jaren '60 door Berlusconi gebouwd en nog steeds zijn eigendom.
Detailhandel: Onder meer warenhuis- en supermarktketen Standa
Reclame: Publitalia, een van Europa's grootste reclamebedrijven.
Uitgeverijen: Mondadori
Service

Daar staat tegenover dat in 1994 de totale schuldenlast van het concern op 2,5 miljard euro (5,5 miljard gulden) werd geschat. Reden genoeg voor Silvio om zich zorgen te maken.

Waarom Berlusconi de politiek in ging?

De burgemeestersverkiezingen in november 1993 maakten de politieke aardverschuiving die zich aan het voltrekken was goed zichtbaar. Het politieke midden was volledig weggevaagd. Bijna in alle steden waar verkiezingen waren, eindigden deze in een nek-aan-nek-race tussen kandidaten van de rechtse MSI (Neo-fascisten) of de Lega Nord aan de ene kant en de linkse partijen aan de andere kant. Opmerkelijk was de kandidatuur van Allessandra Mussolini, de kleindochter van Benito Mussolini. De neo-fascisten maakten er toen (nog) geen geheim van de Duce zeer te bewonderen. Uiteindelijk wonnen in de meeste steden de linkse kandidaten. (Extreem) rechts haalde het niet, maar de overwinning van links was maar heel krap.

De linkse overwinning bij de burgemeestersverkiezingen was voor Silvio Berlusconi de belangrijkste reden zich met de politiek te gaan bemoeien. Voor de verkiezingen had hij al openlijk zijn steun betuigd aan de fascistische kandidaat voor Rome, Gianfranco Fini.

De angst die Berlusconi de politiek heeft ingedreven is dezelfde die er tientallen jaren voor heeft gezorgd dat de (ex-)communisten geen regeringsverantwoordelijkheid kregen: de angst dat de (ex-)communisten de economische vrijheid aan banden zouden leggen. Deze vijanden van het particulier ondernemerschap zouden wel eens maatregelen kunnen nemen tegen Berlusconi's televisiemacht. Vijanden van Berlusconi beweren daarom dat Berlusconi's politieke avontuur vooral bedoeld is zijn eigen zakenimperium uit te breiden en uit de schulden te halen.

Dat Berlusconi altijd al tegen de communisten heeft gestreden blijkt uit zijn lidmaatschap in de jaren `80 van de vrijmetselaarsloge Propaganda Due. Het is een publiek geheim dat dit genootschap, dat was opgericht als machtig bolwerk tegen het communisme, betrokken is geweest bij verschillende ongerichte bomaanslagen en banden had met de mafia.

Forza Italia, een T.V.-partij

In de winter van 1993-1994 besloot deze mediamagnaat Silvio Berlusconi - de Joop van der Ende van Italië maar vele malen machtiger - om in de politiek te gaan.

De macht van Berlusconi via zijn concern Fininvest was al zeer groot want hij had zo'n beetje de halve mediamarkt van het land in handen, en wie de media heeft, heeft de macht. Berlusconi kon via zijn eigen kranten, actualiteitenrubrieken en journaals de Italianen dus van alles wijsmaken, ook dat hij de redder van Italië was. Marcello Dell'Utri, directeur van Berlusconi's reclamebedrijf, zorgde voor een daverende campagne. Een programma was er niet, behalve de afkeer van links en de paradijselijke beloften van de leider, die via zijn T.V.-zenders optimisme en hoop uitstraalde.

Berlusconi noemde zijn partij `Hup Italië' (Forza Italia). Forza Italia werd bij de verkiezingen van maart 1994 in een klap de grootste partij.

Kabinetten sinds 1992

Amato

28 juni 1992 presenteerde de socialist Giulio Amato zijn ministersploeg, met daarin een aantal niet-politici en een verminderd aantal ministersposten. De politieke basis voor het kabinet was nog steeds de vierpartijencoalitie waarop ook het voorgaande kabinet Andreotti steunde. Opvallend was de afwezigheid van de oude kopstukken van de Democrazia Cristiana. Zelfs Andreotti ontbrak.

Groot was de ontzetting toen premier Amato in maart 1993 voorstelde corrupte politici en ondernemers vrij te stellen van strafvervolging (naar zijn zeggen om te voorkomen dat politiek bestuur en bedrijfsleven lam zouden komen te liggen doordat zij van hun kader werden beroofd). Scalfaro weigerde dit amnestie-decreet te ondertekenen. In de buitengewoon tumultueuze senaatsvergadering waar Amato zich moest verantwoorden, werd hij - letterlijk - teruggefloten, maar hij mocht toch nog even aanblijven.

Na het referendum van april 1993, waarin de Italianen zich massaal uitspraken voor politieke hervormingen, maakte Amato het aftreden van zijn door dagvaardingen gedecimeerde regering bekend. "Na zeventig jaar sterft het door het fascisme ingevoerde model van de partijstaat", zei hij.

Ciampi en Ciampi-bis

President Oscar Luigi Scalfaro benoemde Carlo Azeglio Ciampi, president van de Banca d'Italia, een man van groot aanzien en met een onbesproken gedrag, tot premier en formateur van een overgangsregering. Voor het eerst sinds 1947 kregen (nu ex-) communisten ministersposten; drie nog wel. Ook de groenen en de republikeinen waren door een minister vertegenwoordigd.

Deze regering, die voor meer dan een derde bestond uit niet-partijgebonden deskundigen, had tot taak Italië te gidsen naar zijn `Tweede Republiek'. Daarvoor moest zij de kieswet hervormen in de geest van het referendum en tegelijk de meest dringende problemen aanpakken op het gebied van de bestrijding van het begrotingstekort, de werkloosheid en de mafia.

Het eerste waar de kamer zich na het aantreden van de nieuwe regering over moest buigen was het al dan niet opheffen van de politieke onschendbaarheid van Craxi. Tot grote ontsteltenis van de nieuwe regering ging de kamer slechts op twee - minder belangrijke - van de zes onderdelen, akkoord met het opheffen van Craxi's parlementaire immuniteit. De groene en ex-communistische ministers stapten onmiddellijk op, binnen 24 uur na het aantreden van de regering. Ze vonden dat een regering van de vernieuwing niet kan rusten op een parlement dat zich uitspreekt voor het oude regime.

Scalfaro weigerde nieuwe verkiezingen uit te schrijven, de ministers werden vervangen. Velen hadden gehoopt dat er wel verkiezingen zouden komen. Vooral de politici van het oude regime en de kleine partijen hadden veel meer kans het hoofd boven water te houden bij een toepassing van de oude kieswet.

De vier ministers werden vervangen door experts, zodat al na een dag kon worden begonnen met het volgende kabinet: Ciampi-bis.

De ploeg die Ciampi had uitgezocht bleek al vlug een van de beste die Italië ooit gekend had. Zijn strakke en concrete stijl van regeren stond lijnrecht tegenover de demagogie en het populisme van zijn voorgangers.

Een klein jaar hield het kabinet Ciampi stand. Toen de nieuwe kieswetten gereed waren en de nieuwe begroting was goedgekeurd, stapte de regering Ciampi op. Inmiddels had Mani Pulite ook in de ministersploeg van Ciampi flink huisgehouden: een derde was gedagvaard.

De volgende verkiezingen werden gehouden volgens het meerderheidsstelsel. De verwachting was dat dit tot een stabiele regering zou leiden. De partijen waren gedwongen tot blokvorming: een blok voor de regering en een voor de oppositie. Inmiddels is gebleken dat de blokken niet zo hecht werden als men had gehoopt: voortdurende ruzie binnen de blokken maakte de situatie onwerkbaar.

Carlo Azeglio Ciampi werd in mei 1999 gekozen tot president van de republiek.

Silvio Berlusconi (`il cavaliere')

Zonder twijfel is de regeringsperiode van Silvio Berlusconi de meest spraakmakende sinds de tweede wereldoorlog. Nooit heeft een premier met zoveel minachting voor de wet, de democratie en de publieke opinie geregeerd. Berlusconi had één grote droom: Italië herscheppen in een paradijs voor de vrije ondernemer, waarin iedere harde werker - zoals hijzelf - de rijkdom voor het opscheppen heeft.

Als zakenman was Berlusconi fel tegen de staatscontrole op de economie. Als premier ontdekte hij de politieke voordelen daarvan. Hij vindt het nu een belangrijke taak van de overheid het bedrijfsleven te steunen.

Berlusconi heeft er alles aan gedaan om zijn droom te verwezenlijken. Omdat hij precies weet hoe hij zijn doel moet bereiken, een onverwoestbaar vertrouwen in zichzelf heeft en zijn eigen missie bijna als messiaans ervaart, wenst hij niet voor de voeten gelopen te worden. Gebeurt dat toch, dan bestempelt hij zichzelf consequent als slachtoffer van de kwade machten die de staat in het ongeluk willen storten.

Belangenverstrengeling

De transformatie van de magnaat Silvio Berlusconi in regeringsleider bracht het grootste belangenconflict teweeg dat de democratische wereld ooit heeft meegemaakt. Wat in het oude regime in het geheim gebeurde en door iedereen werd veroordeeld, werd nu opeens geaccepteerd. Aanvankelijk beloofde hij politieke en persoonlijke belangen strikt te scheiden maar het bleek al gauw dat hij zijn politieke macht wel degelijk gebruikte in het voordeel van zijn bedrijf. In Italië scheen men er geen enkele moeite mee te hebben dat Berlusconi speler en scheidsrechter tegelijk was. Tot stomme verbazing van de rest van Europa, die de vermenging van economische macht, controle op de media en politieke verantwoordelijkheid zag als een serieuze bedreiging van de democratie.

Het decreet `Salva-Ladri'

De grootste rel die de regering Berlusconi teweeg heeft gebracht was die rond het decreet van minister Biondi, dat moest regelen dat van corruptie verdachte politici en ondernemers uit de cel zouden worden gehouden. Van 15 tot 25 juli 1994 was een groot deel van Italië in een zeer opstandige stemming. Duizenden mensen schreven en faxten protestbrieven en de rechters van Mani Pulite dreigden met onmiddellijk aftreden. In de volksmond heette het decreet `salva ladri' (redt de boeven) en iedereen begreep dat deze regeling niet in het belang van de staat was, maar in het belang van Silvio's broer Paolo Berlusconi, verdacht van corruptie, en van Bettino Craxi, goede vriend van Silvio Berlusconi (aan de politieke steun van Craxi heeft Berlusconi een groot deel van zijn imperium te danken). Uiteindelijk begreep Berlusconi ook wel dat hij iets te hard van stapel was gelopen en het decreet werd omgezet in een wetsvoorstel.

Fininvest en het smeergeld

Er werd een justitieel onderzoek ingesteld tegen Silvio Berlusconi. Hij wordt ervan verdacht zijn goedkeuring te hebben gegeven aan het betalen van een half miljoen gulden smeergeld aan leden van de Guardia di Finanza (fiscale recherche) ter voorkoming van belastingcontrole in drie van zijn bedrijven. Deze zaak leidde eerder tot strafrechtelijke stappen tegen Silvio's jongere broer Paolo en tegen Salvatore Sciascia, een topman van Berlusconi's investeringsmaatschappij Fininvest.

Berlusconi en zijn Fininvest-ministers, Previti en Ferrara hebben hun uiterste best gedaan Mani Pulite onschadelijk te maken. Toen overplaatsing, rechters van een onderzoek afhalen en dat soort maatregelen niet genoeg waren gebleken om Mani Pulite de mond te snoeren, probeerden zij in oktober `94 de hele groep te ontbinden wegens `het hinderen van de regering in het uitoefenen van haar taak'. President Scalfaro wist dit gelukkig te voorkomen: "Niemand verstoort het werk van de rechters", zei hij. Dus ook Berlusconi niet.

Fininvest en de Rai

Berlusconi bezit via zijn investeringsmaatschappij Fininvest 3 televisiekanalen. Het constitutionele hof achtte het ongrondwettig dat één particuliere eigenaar drie t.v.-kanalen bezit. In een referendum werd de mening van het publiek over deze kwestie gevraagd en zoals te verwachten viel steunde een meerderheid Berlusconi, bang als ze was de populaire kanalen kwijt te raken.

Berlusconi heeft steeds geprobeerd zijn grootste concurrent, de publieke omroep RAI, te verpletteren of te veroveren. De RAI snoepte namelijk veel te veel reclame-inkomsten van hem af en was veel te kritisch. Zo heeft Berlusconi als regeringsleider geprobeerd de eterbelasting voor de RAI te verviervoudigen waardoor de RAI maar liefst 133 keer zoveel voor zijn zendtijd zou moeten gaan betalen als de kanalen van Berlusconi.

Lastige zender- en journaalchefs liet hij zoveel mogelijk vervangen door hem welgezinde bekenden van Fininvest.

Fininvest en de STET

De STET, een dochter van de staatsholding INI, is het bloeiende telecommunicatiebedrijf van de Italiaanse staat. Berlusconi heeft als regeringsleider voorgesteld zijn Fininvest te laten fuseren met de STET en het geheel te nationaliseren. De staat zou dan de schulden van Fininvest saneren en Berlusconi zou als president van de nieuwe holding ook de controle krijgen over (mobiele) telefonie, satelliet- t.v., kabeltelevisie enz.

Naar een presidentiële republiek ?

Berlusconi heeft regelmatig laten blijken dat hij de democratie maar een lastige vorm van besturen vindt. Vandaar dat hij voorstander is van een presidentiële republiek, met grote bevoegdheden voor de president en zichzelf als president.

Het einde van Berlusconi's kabinet

Ondanks alles leek Berlusconi's populariteit aanvankelijk alleen maar te groeien. Bij de Europese verkiezingen behaalde zijn Forza Italia maar liefst 30% van de stemmen. Toch kwam er van het besturen van het land niet veel terecht. Er waren vele conflicten tussen Berlusconi en de Lega Nord, onder leiding van Umberto Bossi, die voortdurend dreigde uit de regering te stappen.

Na 226 dagen, in december 1994, viel het kabinet Berlusconi als gevolg van `het verraad van Bossi'. Bossi, leider van de Lega Nord en coalitiepartner van Berlusconi's Forza Italia, steunde namelijk een aantal moties van wantrouwen tegen Berlusconi. Prompt nadat Berlusconi zijn ontslag had aangeboden aan president Scalfaro stegen de noteringen van de aandelen en de koers van de lire.

Dini

Na de val van het kabinet Berlusconi werd er een zakenkabinet gevormd rond Lamberto Dini, het 54ste sinds de Tweede Wereldoorlog. Dini is een ex-bankier, was minister in de regering Berlusconi, en is door Berlusconi zelf als zijn opvolger naar voren geschoven.

Berlusconi had de belediging van Bossi maar moeilijk kunnen slikken. Hij vertrouwde erop dat nieuwe verkiezingen het onrecht snel zouden herstellen. Maar de nieuwe premier Dini voelde er weinig voor Berlusconi meteen weer aan de macht te helpen. Berlusconi bleek van het voeren van oppositie geen kaas te hebben gegeten, en in de heilzame werking van nieuwe verkiezingen begon hijzelf ook steeds minder te geloven. Hij probeerde ze zelfs voor onbepaalde tijd uit te stellen.

Wat zou het mooi zijn, hield hij zijn linkse tegenstanders voor, als we samen in een brede-basis regering gingen met een `hoogstaand en nobel akkoord'. Het is er niet van gekomen.

Zoals we ook al bij Ciampi hebben gezien zijn zakenkabinetten in Italië de enige die goed functioneren, vooral omdat deze kabinetten niet hun tijd verprutsen met partijpolitiek geharrewar.

Ook door Dini werd weinig geruzied en veel geregeerd. Er werden daadwerkelijk maatregelen getroffen om de belangrijkste problemen op te lossen. Het begrotingstekort werd aangepakt door het opstarten van een omvangrijke bezuinigingsoperatie en er werden serieuze plannen gemaakt om de werkloosheid aan te pakken. Het vertrouwen in de economie werd groter en de koers van de lire steeg iets.

Het kabinet Dini viel na 354 dagen, in januari 1996. Toen bleek dat er geen basis was voor een nieuw kabinet werd besloten tot vervroegde verkiezingen, op 21 april 1996.

Par condicio

Om misbruik van de televisie voor politieke propaganda te voorkomen, met name door Berlusconi op zijn eigen t.v.-kanalen, werd al onder Dini de Par Condicio ingevoerd. De gelijke voorwaarde voor alle politieke partijen ten aanzien van media-publiciteit. In 1999 werd de wet nog verder aangescherpt. Reclame is verboden tijdens elke verkiezingscampagne, daarbuiten moet partijpropaganda herkenbaar zijn in een gewoon reclameblok. Negatieve propaganda voor ander partijen is altijd verboden.

Prodi

De verkiezingen van april 1996 werden door de centrum linkse alliantie (olivo) gewonnen en er werd een regering gevormd onder leiding van Romano Prodi, het 55ste kabinet.

Voor Berlusconi, een geboren overwinnaar, moet het een onverdraaglijke vernedering zijn dat het gros van de Italianen hem niet meer wil als regeringsleider. De droom was voorbij, de PR-talk van Berlusconi heeft niet meer gewerkt, zijn grote beloften zijn niet meer geloofd. Ook met zijn aanvallen op de rechters, in wie hij zijn politieke vijanden ziet, heeft hij eerder kiezers weggejaagd dan getrokken. Italië krijgt geen premier die veroordeling wegens corruptie riskeert of die zijn politieke functie misbruikt om zijn zakelijke belangen te behartigen.

De overwinning van de `olivo' was een overwinning van de kalmte en de redelijkheid. Een meerderheid moest niets hebben van een nieuw autoritair-chaotisch avontuur met Berlusconi en Fini. Ze heeft geloofd in de geruststellende boodschap van Prodi en zijn running mate Walter Veltroni, de ex-communist die al de `Kennedy van Italië' is genoemd.

Met de olijf kwamen de politieke erfgenamen aan de macht van de communisten en de christen-democraten.

d'Alema

Op 23 oktober 1998 schonk het parlement zijn vertrouwen aan een nieuwe centrum-linkse regering onder leiding van de ex-communist Massimo D'Alema. Het 56ste na-oorlogse kabinet. Berlusconi was woest. Hij had gehoopt op nieuwe verkiezingen waarin de Polo per la Libertà een goede kans had gemaakt. Dat die verkiezingen er niet kwamen was vooral te danken aan Francesco Cossiga. De vroegere christendemocraat en communistenhater die na de ineenstorting van de Democrazia Cristiana de Unione della Repubblica heeft opgericht. Met zijn christelijke middenpartijtje steunde hij plotseling zijn vroegere vijand wat hun de naam cattocomunisti heeft opgeleverd.


Misdaad

Italië is een prachtig land, maar niemand, zeker geen enkele Italiaan, zal ontkennen dat er ook heel wat mis is. Het is niet juist de kwalen van Italië te wijten aan een gebrek aan discipline bij de bevolking. Italianen zijn niet de romantische losbollen waar ze voor doorgaan. Dat hun gedrag en mentaliteit zo nu en dan te wensen overlaten, zien zij als een logische reactie op een systeem waarin eerlijkheid en idealisme het altijd verliezen en de illegaliteit het altijd wint. Jarenlang was het land in de greep van gewetenloze politici, die mafia en terrorisme weliswaar bestreden maar er zich, als het zo uitkwam, even gemakkelijk van bedienden; die zelf steunden op een achterban die voor een deel niet was overtuigd maar omgekocht. Uit een opinieonderzoek dat in 1981 onder Italiaanse burgers werd gehouden bleek dat driekwart van de ondervraagden voor politici geen goed woord over had.

Rechts terrorisme

Uit angst voor de communisten wilden de andere partijen voorkomen dat de PCI ooit aan de macht zou komen. Via de Italiaanse geheime diensten werden daartoe clandestiene programma's opgezet die voor een deel ook werden uitgevoerd. Er werden verscheidene aanslagen gepleegd en er werd zelfs een poging gedaan tot een staatsgreep. De aanslagen van rechtse activisten waren ongericht en werden nooit opgeëist. Willekeurige burgers werden het slachtoffer, zoals de 85 doden op het station van Bologna in 1980. Het was de bedoeling met deze aanslagen het publiek in de armen van de Staat en zijn dienaren te drijven, en tegelijk de communisten in diskrediet te brengen, want altijd moest het lijken of de terreur uit linkse hoek kwam.

De gerechtelijke procedures die op de aanslagen volgden, werden aan alle kanten gesaboteerd. Steeds wanneer bleek dat het niet de `roden' waren die er achter zaten en de sporen begonnen te leiden naar geheime diensten en politici, werden bewijsstukken vernietigd, verdwenen rapporten, werden er procedurefouten gemaakt, kwamen getuigen om het leven en saboteerden hoogwaardigheidsbekleders die zich moesten verantwoorden zélf het gerechtelijk onderzoek. Tot ontzetting van het publiek eindigde na tien jaar het proces tegen de vermoedelijke schuldigen aan het bloedbad in Bologna met vrijspraak voor alle verdachten, waaronder de tweede man van de geheime dienst en diens kolonel. Het spreekt boekdelen dat in Italië processen tegen rechtse terroristen altijd eindigen met vrijspraak of aanzienlijk lagere straffen dan processen tegen linkse terroristen.

Links Terrorisme

De groeiende kloof tussen overheid en onderdanen - ontstaan door het wantrouwen in het politieke systeem - heeft geleid tot het ontstaan van extremistische partijen, waarvan sommige nauwelijks te onderscheiden zijn van terroristische groeperingen. De bekendste daarvan zijn de Brigate Rosse (Rode Brigades), die in 1969 werden opgericht en banden schijnen te hebben gehad met de Rote Armee Fraktion in de Bondsrepubliek Duitsland, Prima Linea (Frontlijn) en de Movimento Azione Rivoluzionaria (Revolutionaire Actiebeweging).

Moro werd ontvoerd en vermoord door linkse terroristen. De links-terroristische groepen hebben, vooral in jaren 70, een gewapende strijd gevoerd voor het communisme en tegen de "imperialistische staat der multinationals". Hun acties waren een aanval op het regeringsbeleid en ieder ander beleid dat tegen de arbeiders was gericht. Aldo Moro moest terechtstaan wegens `zijn aandeel in de heimelijke manipulaties van de christen-democratische mafia om tot elke prijs de macht te behouden'. De ontvoering van en de moord op Moro was de brutaalste actie van linkse terroristen in een lange reeks. Door het vermoorden of het in de benen schieten van ordebewaarders, rechters, journalisten, ondernemers en politici die volgens hen bijdroegen aan de uitbuiting van het proletariaat, probeerden zij de machtsstructuur te ondermijnen en de revolutie dichterbij te halen.

Het linkse terrorisme is ontstaan toen de communistische partij begon met het afschudden van haar anti-democratische verleden. De ideologische weerzin tegen het parlementair-democratische stelsel moest overwonnen worden, wilden de communisten ooit kans maken op het krijgen van regeringsverantwoordelijkheid. De partij begon vanaf 1968 een systeem-beamende koers te volgen, die weliswaar leidde tot het historisch compromis, maar door radicaal-linkse buitenparlementaire bewegingen werd uitgelegd als verraad. Het was voor deze bewegingen reden om zelf tot actie over te gaan.

Tot ieders verbazing was het de PCI die zich toen opwierp als grootste verdediger van het belaagde bestel. De partij veroordeelde de aanslagen, riep op tot waakzaamheid en het aangeven van verdachte personen en organiseerde proteststakingen onder de arbeiders (!). Maar ook de PCI lukte het uiteindelijk niet de bevolking tot positievere staatsgezindheid te bewegen.

Jarenlang werd er niets meer vernomen van de rode brigades en de overheid was ervan overtuigd het terrorisme te hebben uitgeroeid toen in mei 1999 Massimo D'Antona werd doodgeschoten en de aanslag werd opgeëist door de Rode Brigades. D'Antona was advocaat geweest van de vakbond CGIL, hij was een van de initiatiefnemers van de politieke hervormingen in Italië en ontwikkelde als adviseur van de minister van arbeid plannen ter bestrijding van de werkloosheid. Dat D'Antona de werkgevers niet meer in de eerste plaats als klassenvijand zag maar als gesprekspartner om te komen tot een gezamenlijke aanpak van de werkloosheid, werd door de rode brigades gezien als verraad. Daarom werd hij `veroordeeld'.

Propaganda due

In 1981 werden lijsten ontdekt vol namen van hooggeplaatste Italianen uit de wereld van de politiek, de economie, de militaire macht, de politie en de pers. Een aantal ministers stond op de lijsten, de hoofdredacteur van de Corriere della Sera, functionarissen van de geheime diensten, het hoofd van de nieuwsdienst en nog veel meer prominenten. Het bleek te gaan om een politieke mafia, een staat in de staat die zich tot doel had gesteld het Italiaanse bestuursapparaat te controleren. Men opereerde onder de dekmantel van een vrijmetselaarsloge onder de naam Propaganda Due (P-2). Leider van de broederschap was Licio Gelli. De P-2-loge werd in 1981 op grond van staatsgevaarlijke activiteiten ontbonden. Gelli vluchtte, maar dook in 1987 weer op in Italië, waar hij zich drie jaar later kandidaat stelde voor een senaatszetel.

Gladio

Of het allemaal nog niet genoeg was, stootte in 1990 de Venetiaanse rechter Felice Casson op alweer een onverkwikkelijke organisatie: Gladio. Volgens de officiële lezing ging het om 622 "patriotten" die zich op een geheime basis op Sardinië trainden in sabotage- en guerrillatechnieken voor het geval dat Italië door de Russen zou worden overweldigd. Dit zal misschien het oorspronkelijke doel zijn geweest van Gladio, maar een vroegere chef van de organisatie heeft toegegeven dat zijn mensen uit waren op een burgeroorlog met de communisten. Gladio was het schild dat de criminele acties tegen de binnenlandse vijand moest dekken.

Mafia en criminaliteit

De mafia is in de vorige eeuw ontstaan binnen het systeem van het grootgrondbezit. Tussen de landeigenaren en de boeren die het land bewerkten traden bendes op. Zij voerden de administratie over het land, hielden de boeren onder controle en haalden bij hen de producten op. Omdat ze zowel de landeigenaren als de boeren uitbuitten en bedrogen werd er door deze bendes veel geld verdiend. De bendes breidden hun invloed uit door uit diverse sectoren van de samenleving hulpjes te werven die ze voor het leven aan zich verbonden door geloftes bij inwijdingsrituelen en door hen medeplichtig of schuldig te maken aan misdaden. Zo ontstonden de mafiose families die beschermd werden door de eigen erecode van onvoorwaardelijke trouw, omertà en vendetta. De omertà is de zwijgplicht: niets horen, niets zien en niets zeggen. Wie de omertà verbreekt is eerloos en verdient de dood. De vendetta is de bloedwraak: wie een lid van een familie doodt, zal door die familie bestraft worden met de dood. Gedood wordt ook diegene die zich tegen de mafia verzet. De mafia heeft jaren als vervanger van de afwezige overheid gefungeerd en trad op als werkverschaffer, rechter, politieman en beschermheer.

De inkomsten van de mafia of andere mafiose organisaties (de 'ndragheta in Calabrië en de camorra in Campanië) zijn voornamelijk afkomstig uit corruptiepraktijken met overheidsgeld, smokkelarij, drugshandel, ontvoeringsindustrie, gokwezen, prostitutie en handel in wapens. De enorme winsten worden geïnvesteerd in min of meer legale ondernemingen.

Van het Siciliaanse bouwwezen was in 1983 tachtig procent in handen van de mafia, wat er op neerkwam dat 165.000 arbeiders alleen al via de bouwondernemingen in dienst stonden van de mafia. Maar de moderne mafia heeft haar tentakels nog veel verder uitgespreid. Ook het bank- en verzekeringswezen heeft zij geïnfiltreerd, via dubieuze financiële constructies tracht zij nu ook daar een deel van de vele miljarden die ze jaarlijks verdient in het legale circuit te brengen. Het zal duidelijk zijn dat de Zuid-Italianen niet zitten te wachten op een offensief tegen de mafia zolang de overheid niet in staat is haar economische rol over te nemen.

De relatie tussen de overheid en de mafia is nogal onduidelijk, maar dat er zo'n relatie bestaat, staat voor iedereen vast. Dat het overheidsgezag in het zuiden minimaal is, betekent niet dat de partijen er geen invloed hebben. Doordat er sinds 1950 jaarlijks enorme hoeveelheden geld ter beschikking worden gesteld voor de ontwikkeling van het zuiden, beschikken juist daar de lokale politici volop over de middelen om politieke cliënten te "kopen".

Cassa per il Mezzogiorno

In 1950 werd de Cassa per il Mezzogiorno (Kas voor het Zuiden) opgericht. Jaarlijks werd er zo'n 4,5 miljard euro (10 miljard gulden) in het zuiden gepompt waarvan een gedeelte werd gebruikt voor het financieren van nuttige infrastructuur en landbouw- en industrieprojecten (waarvan een aantal faliekant is mislukt); maar waarvan ook een deel werd ingezet als instrument voor vriendjespolitiek. Vooral veel geld dat bestemd was voor vaag omschreven projecten op het gebied van publieke werken (waaraan dikwijls wordt begonnen op advies van omgekochte technici) verdween op die manier.

Plaatselijke politici maakten zich van de projecten meester en besteedden die uit aan "vrienden", die op hun beurt de contracten doorverkochten aan hun "vrienden" en zo eindeloos verder. Veel van dat soort projecten werden niet, slecht, of voor een veel te hoge prijs uitgevoerd, omdat al die vrienden hun deel moesten hebben. Als de mafia de opdrachten niet rechtstreeks in de schoot geworpen kreeg, wist zij er, via haar netwerk van onderaannemers, door controle op de toelevering van materialen, door opgedrongen bescherming of andere chantage-praktijken, toch altijd goed aan te verdienen. Openbare werken vormen de belangrijkste bron van inkomsten voor de criminele organisaties. Ze leveren waarschijnlijk nog drie tot vier keer zoveel op als de drugshandel.

Illustratief voor de gang van zaken is het reusachtige schandaal rond de hulp aan de slachtoffers van de aardbeving die op 23 november 1980 plaatsvond in Zuid-Italië. In de tien jaren die op de ramp volgden, heeft de staat 34 miljard euro (75 miljard gulden) in de wederopbouw gestoken. Na die tien jaar bleek nog niet de helft van de geplande werkzaamheden te zijn voltooid en woonde dertig procent van de daklozen nog steeds in noodonderkomens. In bijna elk van de ruim zeshonderd gemeenten die door de aardbeving werden getroffen, zijn enorme verspillingen geweest. Naar schatting is 10% van het wederopbouwgeld rechtstreeks in de zakken van de camorra terechtgekomen. Van de rest van het geld is een groot deel opgegaan aan zaken waar het nooit voor bedoeld was.

De Cosa Nostra (Siciliaanse mafia) sinds de 2e wereldoorlog

De oppermacht van de moderne Cosa Nostra begon met operatie Husky, de landing van de Amerikanen op Sicilië in 1943, en eindigde met de val van de Berlijnse muur. Een halve eeuw van macht, afgedwongen door een leger van honderden sluipmoordenaars en doordrenkt met het bloed van honderden aanslagen. Cosa Nostra heeft tientallen jaren bijna straffeloos haar gang kunnen gaan. Ze heeft opdracht gegeven tot aanslagen op hooggeplaatste personen; heeft het openbaar bestuur geïnfiltreerd; heeft zaken gedaan op het hoogste niveau. Toen Cosa Nostra haar mannen naar Rome stuurde, zijn ze minister geworden, vice-partijsecretaris of senator. Ze heeft invloed gehad op de samenstelling van de regering, richting gegeven aan het economisch beleid van de overheid en de regio Sicilië in gijzeling gehouden.

Het was het tijdperk dat werd getekend door de `mannen van eer' van wie de namen pas in het begin van de jaren '80 bekend zijn geworden bij het grote publiek, toen er al iets aan het veranderen was, toen de mafia in de ogen van de bevolking niet meer het noodzakelijk kwaad was van vijftig jaar eerder, toen de mythe van haar onoverwinnelijkheid langzaam begon af te brokkelen.

Corleone, Mussomeli, Monreale en Alcamo zijn de oude en nieuwe hoofdsteden van de mafia, die de onverkwikkelijke geschiedenis van het eiland hebben geschreven. Michele Navarra was de mafiabaas van Corleone en Giuseppe Genco Russo die van Mussomeli. Oorspronkelijk hartstochtelijk voorvechters van de onafhankelijkheid van Sicilië (of aansluiting bij de Verenigde Staten) kwamen zij uiteindelijk terecht bij de christendemocratische partij. Het gebruikelijke beeld bij alle capi van families in westelijk Sicilië. Zo werden de mafiabazen niet alleen meester over leven en dood over ieder die zich aan hen had verplicht maar ook vrienden van ministers, hoge rechters, kardinalen en zelfs van de president van de regio.

In de jaren '50, '60 en '70 leek de tijd stil te staan op Sicilië. De belangrijkste politici van het eiland waren kind aan huis bij vertegenwoordigers van de mafiafamilies. Een onderwereld in het volle daglicht, geregeld door geheime afspraken die ervoor dienden de staat te controleren in al haar facetten. Deze mannen, die zelf werden behandeld als mafiabaas, benoemden de politiecommissarissen en prefecten, presidenten en raadgevers van de belangrijkste banken; maar ook de rechters die moesten voorkomen dat mafiamisdaden werden bestraft. De rechtbank van Palermo werd later door Falcone `het paleis van de vergiffenis' genoemd. Het waren gelukkige jaren voor Palermo. Aan de rust scheen geen einde te komen. Maar plotseling gebeurde er iets: een mafiaoorlog. De kleine en slecht georganiseerde familie van Corleone veegde in een paar jaar de hele mafia-aristocratie van de aardbodem: de Bontade-, de Badalamenti-, de Gambino- en de di Maggio-familie; de Corleonesi elimineerden al hun vijanden. Toto Riina, de leider van de clan van de Corleonesi, werd in 1981 leider van Cosa Nostra nadat hij zijn rivaal Stefano Bontade uit de weg had laten ruimen. Van 1980 tot 1983 waren er 2000 moorden in het westen van Sicilië. Tegelijk deden de Corleonesi een ongekende aanval op de staat. Wie het waagde het pad in te slaan van politieke hervormingen die nadelig zouden kunnen zijn voor de georganiseerde misdaad, werd onmiddellijk vermoord, zoals Piersanti Mattarella, de president van de regio .

Het meest dramatische tijdperk begon met de moord op Mattarella en eindigde twaalf jaar later met de moord op mafiarechters Giovanni Falcone en Paolo Borselino. Twaalf jaar staatsbegrafenissen. Voor rechters als Gaetano Costa, Cesare Terranova en Rocco Chinnici, politici als Pio La Torre, politiemensen als Boris Giuliano en Ninni Cassarà en carabinieri als Emanuele Basile en Mario D'Aleo. In Palermo werd de nieuwe prefect, Carlo Alberto dalla Chiesa vermoord. Klassieke mafiamoorden waarin deskundigen ook andere belangen dan alleen van Cosa Nostra meenden te herkennen. Twee vooraanstaande personen die intensief contact hadden gehad met de mafia overleefden deze periode: de ex-burgemeester van Palermo Salvo Lima (die algemeen wordt gezien als de rechterhand van Andreotti en als schakel tussen de christendemocraten en de mafia) en Ignazio Salvo, pachter van de Siciliaanse belastinginning (en hoofd van een financieel imperium dat optrad als belangrijke geldschieter voor de christendemocraten op Sicilië). Gedurende de tien jaren die volgden, waren deze twee machtige mannen in de greep van de Corleonesi. Daarna werden ook zij uit de weg geruimd. Salvo Lima werd waarschijnlijk vermoord omdat hij niet had kunnen voorkomen dat enkele belangrijke mafiosi werden veroordeeld. Ook enkele belangrijke anti-mafia rechters die zich er op toelegden de mafiosi achter de tralies te krijgen, moesten dat met de dood bekopen.

In deze maanden in 1992 ontstond er in Cosa Nostra een scheur die spoedig een diepe kloof werd. Steeds meer criminelen probeerden te ontkomen aan ernstige vervolging en aan de terreur van de Corleonesi en gingen samenwerken met justitie. Deze spijtoptanten van de mafia worden in Italië pentiti genoemd. Een mafioso die de omertà (de zwijgplicht) verbreekt, riskeert zijn leven en dat van zijn naasten. In het jaar 1992 waren van Tomasso Buscetta, een zeer belangrijke pentito, al 36 familieleden vermoord.

In het verleden werden minder belangrijke pentiti vaak aan hun lot overgelaten maar er wordt de laatste jaren steeds meer geld uitgetrokken voor hun bescherming en financile steun, waardoor het aantal pentiti toeneemt. Eerst waren er enkele pentiti, toen tientallen en nu al honderden. Velen van hen begonnen te praten over hun `relaties', over politici, ook over Salvo Lima en Giulio Andreotti. En over de relatie tussen mafiabazen en geheime vrijmetselaarsloges, extreem rechtse groepen en geheime diensten. Het hele 'systeem' stortte ineen.

De - voorlopig - laatste episode uit deze geschiedenis begon met de aanslagen op Falcone en Borselino. Op 23 mei 1992 werd rechter Giovanni Falcone samen met zijn vrouw en drie lijfwachten bij een bomaanslag vermoord. Een buitengewoon zware springlading, die onder de snelweg was verborgen, werd tot ontploffing gebracht toen Falcone met zijn escorte passeerde. 19 juli was het de beurt aan Paolo Borselino, die na de moord op Falcone de belangrijkste mafia-bestrijder was geworden. Borselino was de nieuwe kandidaat voor de functie van `superprocureur', een nieuwe functionaris die leiding geeft aan een nationale mafia-politie. Samen met vijf lijfwachten werd hij met een autobom om het leven gebracht toen hij in Palermo zijn moeder ging bezoeken.

Na deze geruchtmakende moorden op de belangrijkste mafia-bestrijders werd de druk op de overheid meer tegen de mafia te ondernemen groter. Met de onttakeling van het oude politieke regime in deze periode raakten ook de politieke beschermers van de mafia hun macht kwijt en werd de mafia kwetsbaarder. In het najaar van '92 begon een groot offensief tegen de mafia dat resulteerde 1300 arrestaties. Gevoelige klappen werden uitgedeeld toen in september '92 de op één na belangrijkste man van de Siciliaanse Cosa Nostra werd opgepakt, Giuseppe Madonia, en op 15 januari 1993 de allerbelangrijkste - de capo dei tutti capi, de absolute top van de cupola en leider van de Corleonesi-clan - Toto Riina. Riina is inmiddels al vier keer tot levenslang veroordeeld en er lopen nog twaalf andere processen tegen hem.

Het is in Italië bijna traditie dat wanneer het politieke klimaat ongunstig dreigt te worden voor de mafia en hun politieke vrienden, er aanslagen volgen die tot doel hebben de samenleving te destabiliseren en de oude orde te herstellen. Toen in 1993 duidelijk begon te worden dat het `oude regime' ten onder dreigde te gaan volgden een aantal aanslagen die aan de mafia werden toegeschreven.

-14 mei 1993 ontplofte een autobom in de Via Fauro in Rome. Doel van de aanslag was de anti-mafia journalist Maurizio Costanzo die bij de aanslag niet werd getroffen. Er waren 15 gewonden.

-27 mei 1993 ontplofte een autobom in de Via dei Georgifili in Florence. Er waren vijf doden en rond de vijftig gewonden. De beroemde Galleria degli Uffizi raakte zwaar beschadigd maar om te laten zien dat men zich door aanslagen niet van de wijs liet brengen, werd het museum in een recordtijd hersteld en op 30 juni heropend.

-2 juni 1993. Terwijl het Emmauscollege in Rome was, was de stad zo ongeveer belegerd. Overal werd zeer intensief gesurveilleerd. Op honderd meter van het Palazzo Chigi (de regeringszetel), werd een bom gevonden in een oude Fiat 500. De bom werd onschadelijk gemaakt.

-27 juli 1993. Precies drie maanden na de aanslag in Florence ontploften in Milaan en Rome een aantal bommen. In Milaan vielen vijf doden, in Rome was de schade materieel: de kerk San Giovanni in Laterano werd beschadigd en van de vroeg-christelijke kerk San Giorgio al Velabro werd de voorhal opgeblazen.

De laatste wanhoopssprongen van een organisatie die zich opgesloten voelt in een doodlopende steeg? Aan het eind van het maxiproces dat volgde op de aanslag op Falcone werden, in 1997, 24 mafiosi tot levenslang veroordeeld en zes anderen tot lange gevangenisstraffen.

De vraag is of met het verdwijnen van de oude partijen, de Democrazia Cristiana in het bijzonder, de macht van de mafia is afgenomen. Ook de `nieuwe' partijen lijken bereid tot `samenwerken' met de mafia. Zo bleek in januari 1995 dat Pino Mandalari, witwasser en vertrouwensman van Riina, campagne heeft gevoerd voor de huidige fractievoorzitter voor Forza Italia in de senaat en voor een neo-fascistische senator.

Andreotti en de mafia.

Van een aantal pentiti zijn de onthullingen over ex-premier Andreotti en diens rechterhand op Sicilië, Salvo Lima. Salvo Lima was bijna 30 jaar de politieke machthebber van Palermo en vormde de schakel tussen Andreotti en de Cosa Nostra.

Er zijn sterke aanwijzingen dat Andreotti betrokken is geweest bij de moorden op Aldo Moro (1978, hij streefde naar politieke hervormingen die Andreotti niet goed uitkwamen), de journalist Mino Pecorelli (1979, hij zou belastend materiaal over Andreotti hebben verzameld) en Generaal Dalla Chiesa (1982).

Andreotti geeft toe dat er tot in de jaren zeventig een soort vreedzame coëxistentie heeft bestaan tussen mafia en politiek. Dat is een impliciete erkenning: het vreedzaam samenleven was onderdeel van een pervers systeem dat decennia lang de Siciliaanse politiek en die in misdaadregio's als Campanië en Calabrië heeft gecorrumpeerd en - iets dat Andreotti vanzelfsprekend niet toegeeft - gaandeweg vertakkingen heeft gekregen naar de nationale politiek. Andreotti werd op 24 november 1999 vrijgesproken van betrokkenheid bij de moord op Pecorelli. Wegens gebrek aan bewijs werd hij op 23 oktober 1999, na een proces van vier jaar, eveneens vrijgesproken van betrokkenheid bij de mafia. In Italië vraagt men zich alom af of hiermee het recht heeft gezegevierd of de mafia.

Criminaliteit

Dat Italië veel misdaadorganisaties heeft, die goed zijn voor honderden moorden per jaar, houdt niet automatisch is in dat het land onveilig is. In de grote steden neemt de criminaliteit de laatste jaren zelfs af. Mafiamoorden zijn meestal `afrekeningen in het criminele circuit'. Wie zich aan de regels van de mafia houdt, en voor de meesten in het zuiden betekent dat beschermingsgeld betalen en zwijgen, heeft niet veel te vrezen. Topmafiosi gedragen zich als keurige ondernemers en leiden een schijnbaar respectabel leven in de openbaarheid. Toeristen hebben van de mafia al helemaal weinig te vrezen. Ze zijn een belangrijke bron van inkomsten en mafiosi zijn niet zo dom dat ze de kip met de gouden eieren slachten. Toeristen lopen wel veel kans slachtoffer te worden van milde maar zeer onsympathieke vormen van oplichting, zoals onvoldoende wisselgeld teruggeven of het berekenen van absurde tarieven, of van zakkenrollerij. Of je als toerist in Italië moet oppassen hangt uitermate sterk af van de plaats waar je bent. In Bologna is 150 keer zoveel jeugdcriminaliteit als in Rieti. Diefstallen en inbraken zijn er in Napels 82 keer zoveel als in Macerata en gewelddelicten komen in Napels 300 keer zoveel voor als in het 130 km verderop gelegen Campobasso, waar het nauwelijks nodig is je huis af te sluiten. Ook hier valt dus niet te generaliseren


Onderwijs

Italië heeft een uitgebreid onderwijssysteem en evenals de meeste andere Europese landen een laag percentage analfabeten. Er zijn openbare en particuliere scholen; van de middelbare scholen is 95% openbaar (`statale'). De meeste particuliere scholen zijn in handen van godsdienstige organisaties. Het onderwijs is gratis en was tot 1999 verplicht voor kinderen van 6 tot 14 jaar. Vanaf 1999 wordt de leerplicht verlengd tot 16 jaar.

Op elfjarige leeftijd gaat een kind van de basis- naar een middenschool, waar het na 3 jaar toelatingsexamen kan doen voor hoger vervolgonderwijs. Dit eigenlijke middelbaar onderwijs omvat een talen-, een klassieke en een natuur-wetenschappelijke richting en daarnaast een aantal technische richting (beroepsonderwijs). Het examen, na 5 jaar, geeft toegang tot studie aan een universiteit, waarvoor beurzen worden verleend. Een studie aan een universiteit of hogeschool duurt 4 tot 6 jaar. In 1978-1979 volgden meer dan 1 miljoen studenten universitair of hoger onderwijs. De universiteit van Bologna wordt algemeen beschouwd als de oudste van Europa; zij dateert van ca. 1200 en was waarschijnlijk al enige eeuwen eerder een rechtsschool. De universiteiten van Genova (Genua), Macerata, Napoli, Padova en Perugia stammen uit de 13e eeuw, terwijl verschillende andere in de 14e eeuw zijn opgericht.


Economie

Een van de algemene vooroordelen over Italianen is dat zij lui zijn. Dat is niet waar. Italië heeft, na Nederland (dat ook het grootste aantal arbeidsongeschikten heeft), de grootste arbeidsproductiviteit van alle gendustrialiseerde landen. In het noorden is de arbeidsproductiviteit zelfs veel groter dan in Nederland.

Italië behoort tot de selecte club van de zeven belangrijkste industrielanden. Het land is na de tweede wereldoorlog veranderd van een voornamelijk van de landbouw levende natie in een industriemacht van formaat. Tussen 1976 en 1986 bedroeg de economische groei 25%.

Hoewel er welvaart heerst, zijn er op economisch gebied grote problemen. De welvaart is oneerlijk verdeeld, 2,25 miljoen gezinnen leven onder de armoedegrens en vele miljoenen anderen zitten er net overheen. Het BNP bedroeg in 1997 ruim 1.000 miljard euro (2.242 miljard gulden). De nationale schuld was in 1997 1227 miljard euro (2.726 miljard gulden). Het begrotingstekort werd teruggebracht van 90 miljard euro (200 miljard gulden) in 1992 tot 27 miljard euro (60 miljard gulden) in 1997.

Doordat politici de staatsbedrijven decennia lang niet efficiënt konden maken omdat ze die gebruikten voor electorale doeleinden, werd alleen daar al een jaarlijks verlies geleden van 4,5 miljard euro (10 miljard gulden). Ook werden, om stemmenverlies te voorkomen, vele miljarden in noodlijdende bedrijven gestoken.

Italië heeft een gemengde economie: de industrie is ongeveer gelijkelijk verdeeld over de particuliere en de overheidssector. De particuliere sector telt een groot aantal kleine ondernemingen en betrekkelijk weinig grote industriële concerns, waaronder Olivetti, Fiat en Pirelli. Veel bedrijven zijn te vinden binnen de industriële driehoek, die wordt gevormd door Milaan, Turijn en Genua; vijftig procent van het nationaal inkomen wordt verdiend in twee noordelijke regio's: Piemonte en Lombardije. De overheidssector staat onder controle van een aantal holding companies van de staat met als belangrijkste het Istituto per la Ricostruzione Industriale (IRI). Het IRI opereert via houdstermaatschappijen die dominante belangen hebben in talrijke industrie-concerns. De houdstermaatschappijen betalen dividend en werken op dezelfde wijze als die in zuiver kapitalistische landen. Deze formule was bijzonder succesvol, vooral sinds de toetreding van Italië tot de EG . Tot de door het IRI gecontroleerde bedrijven en activiteiten behoren onder meer de grote autowegen, energievoorziening, radio en televisie, verschillende banken, scheepvaart en scheepsbouw en de nationale luchtvaartmaatschappij. Het IRI dateert van 1933, toen het werd opgericht om orde te scheppen in het banksysteem.

Sinds 1950 beschouwt de Italiaanse regering het onderontwikkelde zuiden van het schiereiland plus de eilanden, de Mezzogiorno, als een speciaal economisch probleemgebied. Er werd een fonds gesticht om investeringen in landbouw en industrie in het zuiden aan te moedigen. Dit fonds heeft echter niet geleid tot de verwachte economische revolutie en het staat dan ook bloot aan veel kritiek, o.a. dat er veel geld door corruptie is verdwenen.

Kleinschaligheid

Italianen zijn niet in staat - en in elk geval niet bereid - een groot systeem te laten functioneren. Ze pakken de zaken liever aan bij de basis, daar waar ze er zelf greep op hebben. De ruggengraat van de economie wordt dan ook niet gevormd door de multinationals of staatsbedrijven: het zijn de kleine zelfstandigen die de zaak draaiende houden. Italië heeft 5 miljoen eigen bedrijven en dat is, in verhouding tot het inwoneraantal, het grootste aantal ter wereld. Van de bedrijven heeft in Italië 74,6% minder dan 250 werknemers; in de Europese Unie is dat 52,8%. Zo'n dertig procent van de beroepsbevolking werkt zelfstandig, de duizenden zwarte bedrijfjes niet meegerekend.

Door die kleinschaligheid is het Italiaanse bedrijfsleven flexibel, origineel, kent het veel variatie en levert het hoge kwaliteit. De kleine bedrijven geven de Italiaanse economie zijn grote veerkracht. Opvallend is dat in elkaars nabijheid vaak veel bedrijven te vinden zijn die hetzelfde produceren. Er zijn zelfs hele steden met een bepaalde `specialiteit' zoals schoenen, meubels of kleding.

De kleine bedrijven hebben de laatste jaren de wind flink meegehad. In Europa steeg de vraag naar luxe consumptiegoederen enorm. Bovendien leidde in de jaren 1993 tot 1995 de devaluatie van de lire tot een sterke toename van de export (de Italiaanse producten werden goedkoper in het buitenland). De exportcijfers van de tweede helft van 1998 gaven echter weer een daling te zien.

Dat de zelfstandigen goed zijn voor 83,8% van de belastingontduiking (de fiscus wordt in Italië getild voor 390 miljard gulden per jaar) verklaart misschien waarom deze groep in Italië zo groot is: het is niet alleen prettig om voor jezelf te werken, het levert ook een aanzienlijk "belastingvoordeel" op.

In de binnenstad van Rome zijn veel kleine bedrijfjes te vinden, meestal gespecialiseerd in een of ander handwerk. Je vindt er onder meer matrassenmakers, meubelmakers, lijstenmakers, mandenmakers, edelsmeden en heel veel antiekrestaurateurs.

In Rome zijn de kleine, ambachtelijke bedrijfjes haast een luxe-verschijnsel. Anders is dat in Napels, waar vele "werklozen" hun boterham verdienen in illegale werkplaatsen, waar zij tegen zeer lage lonen en onder slechts arbeidsomstandigheden vooral kleding en lederwaren vervaardigen.


Verkeer

De verkeersmentaliteit in Italië is heel anders dan de Nederlandse. Gezagsgetrouwe Nederlanders houden zich doorgaans keurig aan de regels en lezen degenen die dat niet doen graag de les. Andere weggebruikers krijgen zo weinig mogelijk ruimte als de wet toestaat. In Italië geldt `vrijheid blijheid', ook op de weg. Regels worden op grote schaal overtreden maar men probeert daarbij anderen zo min mogelijk te hinderen. Wie slim is, is eerst, wie eerst is, heeft voorrang. Wangedrag en geklungel worden zonder veel mokken geaccepteerd.

Italië heeft meer verkeersdoden per 100.000 inwoners dan Nederland, maar minder dan de Verenigde Staten, Frankrijk of België. Bovendien had een dodelijke afloop van een ongeluk vaak voorkomen kunnen worden met autogordels en kinderzitjes, maar Italianen vertrouwen meer op hun heiligen. Padre Pio heeft als beschermheilige, beschermzalige moet je eigenlijk zeggen, bijna alle andere heiligen van de voorruit verdrongen: `Padre Pio, protegimi'.

Het wegen- en spoorwegnet is het dichtst in het noorden en midden van het land. Het tracé van de hoofdwegen wordt voor een belangrijk deel bepaald door de gesteldheid van het terrein; de Apennijnen en Alpen vormen belangrijke hindernissen. Het spoorwegnet is ruim 16.000 km lang, waarvan ongeveer de helft is geëlektrificeerd. Tussen Milaan en Rome rijdt een hoge snelheidstrein (Treno alto velocità) die het traject in vier uur en vijftien minuten aflegt. Alle spoorwegen, behalve het huidige traject Rome-Florence, dateren van voor de Tweede Wereldoorlog. Momenteel is men bezig met de aanleg van een hoge snelheidslijn tussen Rome en Napels. De meeste lijnen zijn in handen van de overheid, maar daarnaast bestaan er zo'n dertig plaatselijke spoorwegondernemingen. In 1980 kwam de metro in Rome in bedrijf. Italië heeft een van de beste wegennetten van Europa, met een totale lengte van ca. 300.000 km. Hiervan is ongeveer 6000 km autosnelweg, vaak met tolheffing.

De nationale luchtvaartmaatschappij, Alitalia, werkt nauw samen met de Nederlandse KLM en vliegt op alle werelddelen. Andere maatschappijen onderhouden binnenlandse diensten.




BACK   Pagina precedente                   PRINT Stampa pagina                           HOME Home