kop
        Steun ons!      

Rome: geschiedenis en kunst van vroege christendom
en middeleeuwen

Door: Niek Jongeneel


In het jaar 312 versloeg keizer Constantijn nabij de Pons Milvius, ten noorden van Rome, zijn rivaal Maxentius: voor deze slag zou hij in een visioen het kruisteken aan de hemel hebben gezien met als onderschrift: 'in hoc signo vinces' (in dit teken zult gij overwinnen). Hoewel hij zich pas op zijn sterfbed liet dopen, dacht Constantijn waarschijnlijk toch dat hij de overwinning aan direct ingrijpen van de God der christenen te danken had. In ieder geval vaardigde hij in 313, samen met zijn medekeizer Licinius, het tolerantie-edict van Milaan uit, waarbij het christendom als geoorloofde godsdienst werd erkend. Daarna kon het christendom zich eindelijk manifesteren.

Catacomben

De christelijke kunst van voor het edict van Milaan kennen we vooral uit de catacomben. Catacomben zijn begraafplaatsen die bestaan uit onderaardse gangen waarin nissen zijn uitgehakt om de doden in bij te zetten. Door de zachte tufstenen bodem ging dat in Rome heel gemakkelijk. De begraafplaatsen waren niet ondergronds vanwege vervolgingen, maar om zo voordelig mogelijk gebruik te kunnen maken van de weinige stukken grond waarover de christenen konden beschikken. Om nieuwe doden bij te zetten delfde men steeds diepere gangen, soms in meerdere verdiepingen boven elkaar, zodat er onder Rome een reusachtig labyrint is ontstaan van gangen met een totale lengte van rond de 150 kilometer. In de catacomben vinden we behalve de gewone grafnissen (lucoli) ook grafkamers (cubiculae) waarin de dode in zijn lengte onder een grote, halfronde nis ligt (arcosolium). Soms zijn de doden bijgezet in rijk gebeeldhouwde, stenen grafkisten (sarcofagen). De catacomben werden versierd met muurschilderingen die bijna allemaal de heilsverwachting van het vroege christendom moesten uitdrukken. Behalve bijbelscènes, die meestal de Verlossing als thema hebben, kom je de volgende motieven dikwijls tegen: de vis (in het Grieks "ichthus", de beginletters van Iesous Christos Theou Uios Soter: Jezus Christus, Gods Zoon, Verlosser); de orante, een biddende figuur met geheven handen die Gods Hulp afsmeekt; het hert, symbool van de genade; het mandje met brood, symbool van de Eucharistie; de Goede Herder, als beeld van Christus. Slechts bij hoge uitzondering werden de catacomben gebruikt als schuilplaats of schuilkerk.



© COPYRIGHT 2005-2019 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Kerken 📷

Tituli

Santo Stefano Rotondo
Santo Stefano Rotondo, Rome
(2e helft 5e eeuw).

*
San Clemente
San Clemente, middenschip van de kerk.
*
San Clemente
San Clemente, ciborium en absismozaïek.
*

Bijeenkomsten van gelovigen werden in de regel gehouden in de huizen van welgestelde christenen. In de loop van de derde eeuw werden deze huizen min of meer gevestigde christelijke centra die tituli werden genoemd en de naam van de eigenaar van het huis droegen. In de vierde eeuw waren er vijfentwintig van zulke tituli. Na het edict van Milaan werden ze vervangen door kerkgebouwen, die bijna in alle gevallen de naam behielden van de oorspronkelijke stichter. (Overigens worden tegenwoordig ook kerken met een kardinaal als patroon titelkerken genoemd. Elke kardinaal ter wereld krijgt een kerk in Rome aangewezen, die zich siert met zijn wapenschild.)


De Basilica

Na 313 moest er heel wat werk verzet worden omdat er voor de christelijke eredienst en de vergadering van gelovigen nog in het geheel geen bruikbare bouwwerken bestonden. Bovendien vonden de keizers de bouw van grote en indrukwekkende kerken noodzakelijk om zowel zichzelf als de christelijke religie het nodige prestige te verschaffen. Overal in het rijk verrezen kerken die uit de staatskas werden gefinancierd en door de keizer werden beschermd. In Rome was de S. Giovanni in Laterano de eerste grote kerk, gevolgd door de (oude) Sint-Pieter, de Santa Maria Maggiore en de San Paolo fuori le Mura. Als vorm voor de kerken ontstond de vroeg-christelijke basilica (zie afbeelding elders op de site). Als vergaderzaal alleen hadden de keizerlijke basilica's uit de heidense tijd dienst kunnen doen want die boden daarvoor voldoende ruimte. De christelijke basilica's zijn er dan ook tot op zekere hoogte van afgekeken. De indeling in een middenschip en zijbeuken, de grote nis die apsis wordt genoemd, een voorzittersstoel te midden van zitbanken in die apsis-nis, al deze elementen vinden we zowel in burgerlijke als in christelijke basilica's terug. Maar een kerk moest meer zin dan een vergaderruimte alleen; de elementen die de christelijke basilica wezenlijk anders maken dan de heidense, hangen direct samen met de structuur van de christelijke gemeente en de aard van haar samenkomsten. Behalve aan de keizerlijke basilica's werden daartoe ook elementen ontleend aan tempels en particuliere woonhuizen. Die elementen kregen in de kerk een nieuwe betekenis. Voordat je de basilica zelf binnen ging, kwam je eerst in een door een zuilengang omgeven voorhof, waarvan de zijde die tegen de kerk was aangebouwd dienst deed als ingangsportaal (narthex). Deze voorhof werd atrium genoemd, net als de open binnenruimte van een Romeins huis. In het atrium stond een fontein, die bestemd was voor de handwassing. Vanuit het atrium kwam je in het eigenlijke kerkgebouw, dat door zuilenrijen was verdeeld in een middenschip en twee zijbeuken. Vaak bevond zich aan de achterzijde van de kerk nog een schip dat dwars op het middenschip was gebouwd. Door dat dwarsschip kreeg de kerk de vorm van een kruis. De hele kerk was geordend langs de lengte-as. Helemaal achterin de kerk stond, in een halfronde nis (apsis) de bisschopszetel (cathedra) omringd door zitbanken van de priesters (presbuteroi-oudsten). Alle aanwezigen stonden gekeerd naar de plek waar de bisschop zetelde op zijn stoel. Was er geen bisschop, dan kon alleen een gevolmachtigd priester de vergadering leiden. Vanaf zijn cathedra (ex cathedra) gaf de bisschop commentaar op de Heilige Schrift. De liturgische teksten (evangelie, lecties en epistel) werden voorgelezen vanaf vaste lezenaars die ambonen werden genoemd (van "anabainein": bestijgen). Naast een van de ambonen stond de marmeren luchter voor de paaskaars die werd ontstoken bij het voorlezen van de paaslofzang. Tussen de ambonen bevond zich een door lage muurtjes omgeven ruimte, de Schola Cantorum, die bestemd was voor het koor. Tussen de Schola Cantorum en de apsis bevond zich het altaar, de plaats waar de bisschop het zegengebed van lofprijzing en dankzegging uitsprak (eucharistia) waarna hij het brood brak en uitreikte aan de gelovigen. Het altaar was dikwijls overdekt door een baldakijn (ciborium), die deze plek extra benadrukte. Ook de altaarruimte was weer gescheiden van de rest van de kerk door muurtjes (cancelli). De vergaderingen, de schriftlezingen en de preek waren toegankelijk voor iedere belangstellende; gedurende de "dienst van het Woord" bleven de deuren open en kon iedereen die wilde naar binnen gaan en luisteren. Maar na de preek van de bisschop werden de ongedoopten weggezonden. De kroonluchters in het schip werden aangestoken en de zijbeuken met gordijnen afgesloten. De Eucharistieviering werd gehouden in de besloten kring van gedoopten. Behalve dat er kerken werden gebouwd op de plaatsen waar voordien een woonhuis stond dat als kerk had gediend, verrezen er ook kerkgebouwen op of in de nabijheid van plaatsen waar wonderen waren gebeurd of waar martelaren waren gestorven of begraven. De allerbefaamdste van die kerken was die boven het graf van Petrus op de Vaticaanse heuvel: de Sint Pieter.


Santa Maria Maggiore

Santa Maria Maggiore
De mozaïeken op de triomfboog behoren tot de oudste van Rome (5e eeuw).


Mozaïek

Santa Pudenziana
Absismozaïek van de Santa Pudenziana, 4e eeuw.
*
SantaPrudeziana
Christus Pantocrator en vier engelen. Mozaïek in de Zenokapel van de Santa Prassede, 9e eeuw.
*

De vroeg-christelijke en middeleeuwse kerken werden versierd met muurschilderingen en mozaïeken. Van de schilderingen zijn er niet veel meer over maar de mozaïeken hebben de eeuwen dikwijls tamelijk ongeschonden doorstaan. Mozaïeken werden gemaakt van kleine stukjes steen en gekleurd glas (tesserae) die bijeen werden gevoegd op een cementbasis. De stijl was aanvankelijk - in navolging van de Romeinse en Hellenistische schilder- en mozaïekkunst - levendig en verhalend, maar na verloop van tijd werd hij strakker en schematischer. Het belangrijkste mozaïek van de kerk was doorgaans te vinden in het bovenste deel van de apsis. Op die plaats werd dan ook meestal Christus afgebeeld: als goede herder; als Triomfator (Overwinnaar: met triomfkruis); als pantocrator (Albeheerser: in de linkerhand houdt hij het boek des levens en met de rechterhand maakt hij het zegenende gebaar); als Majestas Domini (Majesteit van de Heer: de pantocrator tronend en ten voeten uit, omgeven door de evangelisten of hun symbolen). Verder zijn dikwijls afgebeeld: apostelen (soms afgebeeld als duiven of lammeren), het Lam Gods (Christus als lam), Maria, heiligen, de stichters van de kerk (met model van de kerk in de hand) en bijbelscènes. Behalve de apsis werden ook de boog vóór de apsis (triomfboog) en de muurvlakken boven de zuilen rijk versierd.


Spolia

Voor de bouw van vroeg-christelijke en middeleeuwse gebouwen werd meestal materiaal gebruikt dat afkomstig was uit oude, Romeinse gebouwen. Vooral zuilen en kapitelen werden dankbaar hergebruikt. De opnieuw toegepaste onderdelen werden spolia genoemd (Lat.: geroofde buit).


De Doop

In de christelijke gemeenschap van die tijd was de doop een bijzonder belangrijke gebeurtenis. In de vroeg-christelijke tijd werd de doop nog voornamelijk aan volwassenen toegediend. Voor de doop moesten de doopleerlingen (catechumen) minstens zeven weken dagelijks bezig zijn met de voorbereiding. Zij kregen onderricht maar werden ook bezworen tegen demonen. Tijdens de bezweringen stonden zij blootsvoets, in zakken, op dierenhuiden, symbool van hun heidens verleden. De doop vond plaats in een doopkapel (baptisterium) die was opgericht bij de kathedraal en altijd was gewijd aan Johannes de Doper. In de doopkapel bevond zich een bassin waar water in stroomde (piscina). Dikwijls was er boven dat bassin een baldakijn. Tussen de zuilen die het droegen werden voor de doopplechtigheid gordijnen opgehangen om het bassin aan het oog te onttrekken, de dopelingen waren tijdens de doop namelijk geheel naakt. De doop geschiedde staand in het bassin. Na de doop ontvingen de dopelingen een wit gewaad, gaf de bisschop hun de zalving met olie op het hoofd en traden zij de basilica binnen. In de loop van de middeleeuwen werd de kinderdoop algemeen; de doop door onderdompeling maakte daarom plaats voor de sprenkeling waarbij een doopvont werd gebruikt die in de kerk was geplaatst, of in de doopkapel de piscina verving. De doopkapel van Rome was die van de S.Giovanni in Laterano. Zij staat op de plaats van de thermen van de Domus Faustae, waar na 313, bij gebrek aan een doopkapel, de eerste doopplechtigheden werden gehouden. De huidige doopkapel werd gesticht in de 5e eeuw maar heeft haar oude karakter door verbouwing en barokke decoratie grotendeels verloren. Wel is de piscina nog te herkennen en zijn in de zijkapellen een aantal mooie vroeg-christelijke mozaïeken te zien.


Centraalbouw

Santa Costanza Rome
Mausoleum van Constantia, de oudste dochter van keizer Constantijn de Grote (4e eeuw) Later gebruikt als kerk (S. Constanza).
*

De doopkapel was symmetrisch aangelegd rond een centraal punt. Niet alleen doopkapellen hadden deze centrale aanleg: op heilige plaatsen werden dikwijls ronde, kruisvormige of meerhoekige gedachteniskapellen opgericht (memoriae); de grafkapellen (mausolea) die speciaal werden gebouwd voor belangrijke personen of families waren eveneens dikwijls opgetrokken rond een centrum (het eerste christelijke mausoleum, dat door Constantijn voor zijn dochter Constantia werd opgericht, is in Rome nog steeds te bewonderen). Verder zijn uit de vroeg-christelijke tijd een aantal centraal gebouwde kerken bekend. In Rome is de San Stefano Rotondo van bijzonder belang. In feite was dit een gewone basilica, maar dan in de ronde vorm. De kern van de centraalbouw kwam overeen met het middenschip van de basilica, en de eerste rondgang met een zijbeuk. De tweede, buitenste rondgang bood ruimte aan vier atria en vier kruisgangen. Doordat de buitenste rondgang was verdeeld in acht sectoren waarvan er vier waren opgetrokken tot de hoogte van de eerste rondgang, bood de kerk de aanblik van een kruis. De San Stefano Rotondo, die werd ingewijd in 470, was de laatste monumentale centraalbouw van Rome (tot aan de St.-Pieter van de Renaissance) en het West-romeinse Rijk. In de gewone basilica waren lekengedeelte, altaar, priesterkoor en bisschopszetel, in deze vaste volgorde, langs de lengte-as geordend. In de centraalbouw, waar geen hoofdas was, lukte het niet deze delen op een logische manier onder te brengen. De centraalbouw werd daarom voor de liturgie ongeschikt geacht tenzij er door het aanbrengen van een duidelijke apsis en het verlengen van één der kruisarmen weer een duidelijke as werd aangebracht, hetgeen in de barok met de St.-Pieter zou gebeuren.


© COPYRIGHT 2005-2019 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Ondergang van het West-Romeinse Rijk

Al in de vierde eeuw trad het verval in van het Romeinse rijk. Doordat de opvolging van de keizers niet goed was geregeld, gingen verschillende lieden die aanspraak maakten op het keizerschap elkaar bevechten en werd ondertussen de grensverdediging verwaarloosd. Door gebrek aan veroveringen kwam er een gebrek aan slaven, en slaven waren essentieel voor de landbouweconomie en voor het voortbestaan van de stedelijke aristocratie. Vrije boeren werden gedwongen het gebrek aan slaven op te vangen en moesten bovendien enorm veel belasting betalen om het leger dat werd uitgebreid om aan de binnenvallende barbaren het hoofd te kunnen bieden én het leger van ambtenaren in de steden te kunnen betalen. Op het platteland nam de afkeer van de uitzuigers in de stad daardoor sterk toe. De stedelijke bestuurders hadden op hun beurt de onaangename taak de belastinggelden te innen. Zij trachtten die taak te ontlopen door zich terug te trekken op hun domeinen op het platteland, waarvan er veel een zekere autonomie verwierven. Gaandeweg raakte het sociaal-economische leven in het rijk geheel ontwricht. Keizer Constantijn verplaatste in 330 de hoofdzetel van het Romeinse Rijk naar Byzantium (de stad die toen Constantinopel ging heten, het huidige Istanboel). Daardoor nam de kracht van het westelijk deel van het rijk nog verder af.


Barbaarse invallen

Veel weerstand ondervonden de barbaren dan ook niet toen zij in de loop van de vijfde eeuw Italië binnenvielen. In 410 werd Rome genomen door de Visigoten en in 455 door de Vandalen. Hoewel de West-romeinse keizers in die tijd al marionetten waren van de Germaanse aanvoerders, duurde het tot 476 voordat de laatste keizer van het westelijk deel van het rijk werd afgezet. Het oostelijk deel, dat naar de oude naam van de hoofdstad Byzantium het Byzantijnse Rijk zou gaan heten, bleef nog voortbestaan tot 1453. In 489 werd Italië veroverd door de Ostrogoten onder Theodorik. Na zijn dood werden de Goten verdreven door de Byzantijnse keizer Justinianus (527-565). Voor even was de eenheid van het oude Romeinse Rijk weer hersteld. Maar de volksverhuizing was nog niet ten einde.

Triclinium van Lateranen
Een mozaļek uit het vroegere pauselijke paleis in Rome. Op dit mozaļek is Petrus afgebeeld die aan paus Leo III de stola - symbool van geestelijke macht - en aan Karel de Grote de banier - symbool van wereldlijke macht - overhandigt. De keizer zag zichzelf als plaatsvervanger van God op aarde; de paus vond echter dat de keizer zich niet moest bemoeien met geestelijke zaken.
---

Als laatsten kwamen de Longobarden Italië binnenvallen. Zij slaagden erin grote delen van het schiereiland op de Byzantijnen te veroveren, met name in het noorden (de regio Lombardije draagt nog steeds hun naam). De koning van de Longobarden wilde ook Rome in zijn macht krijgen. In 739 sloegen ze hun tenten op in de vlakte van Nero en plunderden de St.-Pieter. De paus riep de hulp in van Karel Martel van de Franken. In 754 werd de Longobardische koning Aistulf door Pippijn III, de vader van Karel de Grote, verslagen. Het veroverde gebied schonk Pippijn aan de paus en zo maakte hij deze tot wereldlijk heerser over het begin van de Kerkelijke Staat. Waarschijnlijk is Pippijn tot deze onverwachte daad gekomen op grond van een valse oorkonde waarin de Romeinse keizer Constantijn zei zijn wereldlijke macht over het westen van het rijk aan de paus te schenken uit dank voor zijn genezing van de melaatsheid en omdat hij toch naar het oosten trok. Pippijn meende dus dat het veroverde gebied aan de paus toebehoorde. Karel de Grote zelf maakte zich in 774 koning over de rest van de Longobardische gebieden. Zo kon hij gemakkelijker de paus beschermen als dat nodig was. Paus Leo III kroonde Karel in de kerstnacht van het jaar 800 tot keizer. Daarmee werd Karel de Grote formeel de beschermer van de pauselijke macht. Op de Piazza di S.Giovanni in Laterano is nog steeds het mozaïek te zien dat rond de tijd van de kroning van Karel de Grote werd gemaakt in de eetzaal van het Lateraanse paleis. Het stelt de tweedeling in de geestelijke en de wereldlijke macht voor: Petrus geeft het priesterlijk pallium aan Leo III en de standaard der kerk aan keizer Karel. De wereldlijke macht ging later over in handen van de Duitse keizers. Italië werd toen een onderdeel van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, wat het (met uitzondering van het zuiden dat er maar kort bij hoorde) de rest van de middeleeuwen zou blijven. Tussen keizer en paus werd in de middeleeuwen voortdurend gestreden over de vraag wie van hen de machtigste was.


© COPYRIGHT 2005-2019 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

Middeleeuwen

Welfen en Ghibbelijnen

Santa Maria in Cosmedin

Te midden van de chaotische verkeersdrukte in Rome ademt de De Santa Maria in Cosmedin de sfeer van de middeleeuwen.


De Italianen waren in die tijd verdeeld in een kamp dat voor de keizer was (Ghibbelijnen) en een pausgezind kamp (Welfen). In werkelijkheid waren ze echter van de één noch de ander gediend en wilden ze uitsluitend hun eigen baas zijn. In de loop van de twaalfde eeuw was de macht van de bisschoppen én de keizerlijke ambtenaren al zo ver gebroken dat de steden zichzelf begonnen te besturen. Er ontstond een bloeiende stadscultuur die de voedingsbodem vormde voor de latere Renaissance. De steden bevochten elkaar omdat de ene Welfisch was en de andere Ghibbelijns, maar ook binnen de steden werd er voortdurend gestreden om de macht.


Rome in de middeleeuwen

In Rome was in de middeleeuwen van een bloeiende stadscultuur geen sprake. De stad met haar directe omgeving werd beheerst door de onderlinge twisten van de feodale heren, die streden om de stoel van Petrus en de landerijen rond de stad. Een stabiel stadsbestuur was er niet. Ook de paus had weinig over de stad te vertellen. Het volk koos zijn leiders uit de antiklerikaalste kringen. Als de paus het waagde zich teveel met het stadsbestuur te bemoeien, door de leiders met de banvloek te slaan bijvoorbeeld, kwam het volk onmiddellijk in opstand, wat meestal betekende dat het aan het plunderen sloeg. De paus moest dan uitwijken naar een buurstad en als een troep roofvogels stortte de Romeinse adel zich dan op elkaar en op het stadsbestuur. Wanneer de gemoederen wat tot rust waren gekomen keerde de paus terug en werd er weer een nieuw stadsbestuur gekozen. De adellijke families hadden zich verschanst in gevechtstorens, waarvan er in het jaar 1300 zeshonderd stonden, of in de ruïnes van antieke gebouwen die door hen tot vesting waren omgebouwd. De Colonna (Ghibbelijns) zaten in het mausoleum van Augustinus, de Orsini (Welfisch) in het theater van Pompeius, de Frangipani in de ruïnes van de Palatijn en de Pierleoni in het theater van Marcellus.

Theater van Marcellus, Rome
Het theater van Marcellus (links) was in de middeleeuwen een burcht van de Pierleoni. Rechts de resten van de tempel van Apollo (1e eeuw v.chr.)
*
Ghetto
Winkeltje in het voormalige Ghetto van Rome. Overal in deze middeleeuwse stadswijk vinden we klassiek beeldhouwwerk dat is ingemetseld in de muren.
*

Het mausoleum van Hadrianus werd een bolwerk van de pausen. Dat gebouw wordt ook wel Engelenburcht genoemd vanwege een gebeurtenis die had plaatsgevonden in het jaar 590. In dat jaar werd Rome door een pestepidemie geteisterd, totdat paus Gregorius een visioen kreeg van de aartsengel Michaël, die op het hoogste punt van de ruïne van het mausoleum van Hadrianus zijn zwaard in de schede stak, ten teken dat de epidemie was beëindigd. Van de glorie van het antieke Rome was in de middeleeuwen maar weinig meer over. "Waagt u niet naar Rome!", bezweert in 1240 een onbekend clericus de Europese prelaten die ter concilie waren ontboden. "Hoe kunt gij vertrouwen op een stad, waar burgers en priesters elkander om paus en keizer dagelijks bevechten? De hitte is er ondraaglijk, het water bedorven, het voedsel slecht en grof. De lucht kan men er wel snijden, ze wemelt van muggenzwermen en schorpioenen. Het volk is vuil en afschuwelijk, vol boosheid en woede. Heel Rome is ondermijnd, en uit de catacomben, waar de slangen huizen, stijgen giftige dampen omhoog."

Binnen de Aureliaanse muur woonden in de oudheid meer dan een miljoen mensen. In de middeleeuwen waren dat er nog maar 35.000. De bevolking woonde grotendeels op het zogenaamde Marsveld, het gebied rond de huidige Piazza Navona. Verder waren er slechts hier en daar stukken bewoond, zoals de omgeving van het Lateraan en de Celio-heuvel; Byzantijnen hadden zich gevestigd tussen Capitool en Tiber, waar zij hun eigen kerk hadden, de S.Maria in Schola Graeca, later naar een wijk in Constantinopel Santa Maria in Cosmedin genoemd; Trastevere was een buurt van vele nationaliteiten, waar zich ook oosterse handelsgemeenschappen en vooral joden hadden gevestigd. In het Borgo, de wijk buiten de muren bij de St-Pieterskerk, woonden Saksen, Franken en Friezen. Ook de Friezen hadden er een eigen kerk, die er nog steeds staat en nu weer wordt gebruikt door de Nederlandse katholieken in Rome.

In de rest van de stad was het platteland binnengedrongen. Overal staken de resten van Romeinse bouwwerken nog boven de grond uit maar daartussen graasden de koeien en geiten of lagen moestuinen en wijngaarden. Het eens zo glorieuze Forum Romanum werd nu Campo Vaccino (koeienveld) genoemd en het Capitool Monte Caprino (geitenheuvel). De bevolking van Rome leefde voornamelijk van de veeteelt en ontving inkomsten van de pelgrims die van heinde en ver bleven toestromen om het graf van Petrus en andere heiligen te bezoeken, de talrijke relikwieën te vereren en een aflaat te verdienen.


Relikwieën

Relikwieën waren er nogal wat in Rome. In de middeleeuwen werd het gebruikelijk om de lichamen van martelaren en andere heilige personen op te graven en te verplaatsen, aanvankelijk omdat de oorspronkelijke graven gevaar liepen geschonden en beroofd te worden, maar later omdat er in heel de christelijke wereld een grote behoefte bestond iets tastbaars te bezitten van navolgenswaardige mensen. Met karrenvrachten tegelijk werden de botten uit de catacomben weggehaald, voorzien van lakzegels en loodjes en over Rome en Europa verspreid. Uit het Heilige Land werden behalve relikwieën van heiligen ook veel voorwerpen die bekend zijn van het Oude Verbond of van het leven van Jezus naar het westen overgebracht. In de St.-Pieter bevindt zich de doek van Veronica, waarop Jezus een afdruk van zijn gezicht achterliet; in het Lateraan de Heilige Trap, afkomstig uit het paleis van Pilatus; in de San Silvestro in Capite het hoofd van Johannes de Doper; in de S.Croce in Gerusaleme fragmenten van het Heilig Kruis.


Ruïnenlandschap

De grote open plekken in Rome zijn nu weer grotendeels volgebouwd maar op sommige plaatsen is nog iets te zien van het ruïnenlandschap-met-kerken dat honderden jaren lang het gezicht van de stad heeft bepaald. Op de Monte Celio bijvoorbeeld, daar vind je de vroeg-christelijke centraalbouw Santo Stefano Rotondo; de S.Maria in Domnica vol mozaïeken uit de negende eeuw; de ruïnes van een aquaduct en andere klassieke gebouwen; de in de vijfde eeuw gestichte kerk van Santi Giovanni e Paolo met haar klooster en klokkentoren uit de twaalfde eeuw en haar grote steunbogen die schilderachtig een 2000 jaar oude weg -de Clivius Scauri- overspannen. Moestuinen, wingerds, cipressen en pijnbomen completeren dit geheel waarin een middeleeuwse pelgrim zich helemaal thuis zou voelen.

Santa Maria in Trastevere

Santa Maria in Trastevere.
Ook deze kerk (uit de 12e eeuw) is gebouwd volgens het schema van de vroeg-christelijk basiliek en rijk versierd met mozaïeken.


Middeleeuwse architectuur in Rome 📷

Santa Prassede, Rome*
Altaar en absis van de S. Prassede (9e eeuw)
*LIJN*

Terwijl vanaf het jaar 1000 in de rest van Europa de grote kathedralen verrezen, eerst in Romaanse en later (vanaf 1150) in gotische stijl, bleef men in Rome vasthouden aan de oude vertrouwde vormen van de vroeg-christelijke basilica. Nadat Hendrik IV (die de Engelenburcht had belegerd) en de Normandiër Robert Guiscard (die uit Zuid-Italië te hulp was geschoten om de paus te ontzetten) in 1084 veel gebouwen in de stad hadden verwoest, werd een aantal kerken verbouwd of herbouwd: de S.Clemente bijvoorbeeld, maar ook de S.Maria in Trastevere en de Quattro Coronati. Het enige grote verschil tussen deze 'nieuwe' kerken en de vroeg-christelijke basilica's is de klokkentoren (campanille) die ernaast werd geplaatst. Alleen deze klokkentorens hebben een karakteristieke romaanse vorm. Wat betreft de decoratie -fresco, mozaïek en paneel-, bleef men trouw aan de maniera Greca, de starre en aan strenge voorschriften gebonden Byzantijnse stijl (denk aan iconen). Op een geheel eigen wijze werd de romaanse stijl toegepast door de cosmaten. De naam is ontleend aan de kunstenaarsfamilie Cosma. Deze cosmaten waren marmerwerkers die beroemd zijn geworden vanwege hun inlegwerk, bestaande uit kleine stukjes gekleurd steen of goud onder email, in decoratieve, geometrische patronen. Zij versierden kandelaars, ambonen, koorafsluitingen en vloeren. Minstens vijftien kerken in de stad hebben een cosmatenvloer. Een van de mooiste scheppingen van de Cosmaten is de kruisgang van de S.Giovanni in Laterano (1222-1230): getorste, met goudmozaïek ingelegde zuiltjes, die paarsgewijs gekoppeld slanke boogjes dragen, onder een hoog architraaf van marmer, ingelegd met goud en kleuren. De gotiek heeft in Rome maar één grote kerk voortgebracht: de Santa Maria Sopra Minerva uit 1280. En ook deze kerk was er nooit gekomen als de nieuwe orde van predikheren -de Dominicanen- niet de praktische behoefte had gehad aan een ruime hal, geschikt voor de prediking aan een grote groep mensen. Meer dan om haar architectonische schoonheid is de Minerva beroemd om de vele illustere doden die er begraven liggen en de kunstschatten die de kapellen en grafmonumenten sieren. De Dominicanen waren, net als de Fransiscanen, bedelmonniken: ze leefden van giften. Vele welgestelden schonken de orde geld in ruil voor een plaatsje in de kerk, en daarmee, naar zij hoopten, in de hemel, na hun overlijden.

San Giovanni in Laterano

Kruisgang van de S.Giovanni in Laterano (1222-1230).


Nepotisme en simonie

De spanningen tussen de paus en het volk van Rome zouden de hele middeleeuwen door niet meer verdwijnen. De hebzucht en omkoopbaarheid van het pauselijk hof vormden een van de oorzaken van de weerzin die het volk tegen dat hof had. Het begunstigen van bloedverwanten en vriendjes (nepotisme) was bij de clerus heel gewoon. Het verkopen van kerkelijke ambten (simonie) bleef tot de reformatie een van de belangrijkste inkomstenbronnen van de pausen. (Pikant detail bij dat laatste is dat na het overlijden van een geestelijke al diens eigendommen weer toekwamen aan de kerk, hetgeen zo nu en dan leidde tot een extreem hoge sterfte onder de geestelijken, het ambt kon daarna namelijk weer opnieuw worden verkocht.) Dante fantaseerde in zijn Inferno hoe hij in de hel menige paus ontmoet die met zijn simonie ook zijn zaligheid verkocht heeft; snijdend vraagt hij aan één van hen welk bedrag de Heer aan Petrus heeft gevraagd in ruil voor de hemelsleutels? En een dertiende-eeuws lied, te vinden in de Carmina Burana zegt:

Hebzucht, graailust en roof zijn 't drie-enig pauselijk geloof; niets zal Rome voor je doen, kom je er niet aan met poen; heel het pauselijk begeren is de schapen kaal te scheren.

De bevolking van Rome was uiteindelijk toch van paus en curie afhankelijk. Het pauselijk hof behield steeds zijn invloed op wat er in de stad gebeurde, al was die invloed zo nu en dan zeer gering; bijvoorbeeld wanneer de paus weer eens de vlucht had genomen naar een andere stad.


Opnieuw: S.P.Q.R.

Talrijke malen hebben de Romeinen getracht de supermacht die Rome in de oudheid was geweest te doen wederopstaan en het democratische bestuur van weleer te herstellen. Keer op keer werd binnen de Aureliaanse muur de Republiek uitgeroepen. Steeds weer klonk het Senatus Populusque Romanus vanaf het Capitool. Na de opstand van het volk van Rome in het jaar 1143 werd door de paus de Senaat als het bestuur van de stad erkend, in ruil voor de erkenning door de senaat van de paus als hoogste macht. De 58 senatoren die door het volk werden gekozen kwamen bijeen in het Senatorenpaleis op het Capitool, dat was gebouwd op het staatsarchief uit de Romeinse tijd, en waarvan de resten nu schuilgaan achter een gevel uit de renaissance. De droom was echter maar van korte duur. Paus Adrianus IV weigerde de senaat te erkennen en later bracht Innocentius III het aantal senatoren terug tot één of hooguit twee, die werden bijgestaan door raadslieden (Conservatori). Behalve het Palazzo del Senatore (enkelvoud!), vindt men op de Capitolijnse Heuvel dan ook het Palazzo dei Conservatori (dat nu een museum herbergt). De strijd in de stad ging daarna weer onverminderd voort. Een volgende poging was die van Brancaleone degli Andolò uit Bologna. Hij werd senator in 1252 en maakte in drie jaar tijd van Rome een vrije stadstaat naar Noord-Italiaans model. Omdat hij nogal was strenge maatregelen had moeten nemen om de Romeinen in het gareel te krijgen werd hij niet erg populair. Desondanks stelden zij, toen hij was gestorven, zijn hoofd in een kostbare vaas ter verering uit. Het luid beminnen van een dood hoofd deden zij liever dan het zwijgend gehoorzamen van een levend.


© COPYRIGHT 2005-2019 BELPAESE.NL N.JONGENEEL

De paus in Frankrijk

Bonifatius VIII was de laatste paus die zich krachtig tegen de adellijke families verzette. Hij riep zelfs een kruistocht uit tegen de familie Colonna. Toen hij de Franse koning na een zoveelste ruzie in de ban wilde slaan, liet deze hem gevangen nemen door een kleine ruiterij, met een Colonna aan het hoofd. Gek geworden van razernij overleed hij niet lang daarna. Bonifatius' opvolger verliet in 1304 het door partijstrijd verscheurde Rome. De paus die na hem werd gekozen was volledig van Frankrijk afhankelijk en verplaatste zijn zetel naar Avignon. Meer dan zeventig jaar lang zou deze stad de zetel van de pausen blijven.


Cola di Rienzo

Cola di Rienzo
Een beeld van Cola di Rienzo markeert de plaats waar hij werd gelyncht, naast de trappen van het Capitoolplein.
*

De laatste poging in de middeleeuwen om de Romeinse republiek te herstellen was die van Cola di Rienzo. Zijn optreden vond plaats toen Rome in de allergrootste nood verkeerde. Zijn biograaf schreef: 'Bestuurders had ze niet, dagelijks werd er gevochten, overal beroofde men elkaar. De vrouw werd weggerukt van haar man uit het eigen huwelijksbed, men vergreep zich aan nonnen en zelfs aan kinderen; arbeiders die de akkers wilden bewerken werden geplunderd zodra ze de stadspoorten uitkwamen, de pelgrims die om het heil van hun zielen naar de heilige kerken trokken, werden niet beschermd, maar overvallen en beroofd. De priesters misdroegen zich, overal heersten losbandigheid en boosheid, nergens recht, nergens gezag. Er was geen middel meer dat baatte, ieder deed wat hij wou, en hij had het grootste gelijk die er het hardste op los wist te slaan. Een andere redding was er niet, dan dat ieder zich met verwanten en vrienden in staat van verdediging bracht: elke dag opnieuw ontstond er handgemeen.....' Op 20 mei 1347 maakte Cola di Rienzo, na een nachtwake in de kerk Sant'Angelo in Pescheria op het Capitool de stichting van een nieuwe staat bekend. Rienzo stichtte een parlement, voerde een strenge rechtspraak in, zuiverde de omgeving van rovers en moordenaars en wist de macht van de adel te beknotten. Hij werd door het volk benoemd tot tribuun en Bevrijder van de Heilige Romeinse Republiek. Zijn succes begon hem echter spoedig naar zijn hoofd te stijgen. Zijn optreden werd steeds extravaganter, zijn grootheidswaanzin kostte de bevolking steeds meer geld en zijn bestuur werd steeds onrechtvaardiger. Nog net op tijd wist hij de stad te ontvluchten. Op verzoek van paus Innocentius VI ging hij in 1354 opnieuw naar Rome. Het volk haalde hem juichend in. Weer wist hij de adel te onderwerpen en de orde te herstellen, hij volhardde echter, ook tegenover het volk, in zijn oude willekeur. Zijn tirannenpraktijken brachten het volk er toe opnieuw naar de wapens te grijpen. Hij werd doodgeslagen op de plaats waar nu zijn standbeeld staat, tussen de trap naar de Aracoeli en die naar het Capitoolplein.


Petrarca

De humanist Francesco Petrarca was bitter teleurgesteld. Hij had het streven van Rienzo Rome in zijn oude luister te herstellen gedeeld en zijn hoop op een nieuwe wereld op hem gevestigd. Rome wist volstrekt niet wat zij zelf betekende. Zelf had hij een prettiger ervaring gehad op het Capitool: hij was er in 1341 gelauwerd met de dichterskroon. Het enige grote monument dat deze periode in Rome heeft opgeleverd, is de trap van 122 treden naar de Aracoeli-kerk, aangelegd uit dankbaarheid voor het einde van de grote pestepidemie in 1348 (de Zwarte Dood waarbij een kwart van de Europese bevolking omkwam).


Twee pausen

Het was Caterina van Siena die paus Gregorius XI en zijn kardinalen telkens bezwoer naar Rome terug te keren:


"Kom toch, kom toch, en verzet u niet langer tegen de wil van God die u roept! Uw uitgehongerde lammekens snakken naar het uur waarop gij komen zult om de plaats in te nemen van uw voorganger en voorvechter, de apostel Petrus..... Kom toch en talm niet langer, vat moed en wees niet bevreesd, want God zal met u zijn!"

...luidde één van haar vele aanmaningen. Ze had uiteindelijk succes. In 1377 keerde de paus terug naar Rome. De Fransen waren niet blij met die terugkeer. Toen Gregorius twee jaar na de verhuizing overleed, begonnen de problemen. De Romeinen eisten, uit angst voor een nieuw vertrek naar Avignon, een Italiaan als opvolger. Onder druk stemden de kardinalen in maar benoemden, ontevreden over de nieuwe paus, buiten Rome een tweede. Deze trok naar Avignon. De paus van Rome deed de paus van Avignon en al diens volgelingen in de ban, en omgekeerd deed de paus van Avignon hetzelfde, zodat alle christenen geëxcommuniceerd waren. Na de dood van de twee pausen bleef de toestand voortduren want in beide kampen werden telkens opvolgers benoemd. Pas in 1417 kwam er, door het Concilie van Konstanz, aan deze toestand een einde. Een Romeinse aristocraat uit de familie Colonna werd tot paus benoemd. Hij noemde zich Martinus V. Met Martinus begon een voorzichtige herleving van Rome. Onder de ideeën van de renaissance werd Rome weer een stad, het pausdom weer een macht.

Amiens

Kunst

Amiens

Rome