kop
        Steun ons!      

De naam Gotiek

"Et in queste opere facevano tanti risalti, rotture, mensoline e viticci, che sproporzionavano quelle opere che facevano, e spesso con mettere cosa sopra cosa, andavano in tanta altezza che la fine d'una porta toccava loro il tetto. Questa maniera fu trovata da i Goti, che per aver ruinate le fabriche antiche e morti gli architetti per le guerre, fecero dopo, chi rimase, le fabriche di questa maniera, le quali girarono le volte con quarti acuti e riempierono tutta Italia di questa maledizzione di fabriche, che per non averne a far piú, s'è dismesso ogni modo loro. E Iddio scampi ogni paese da venir tal pensiero et ordine di lavori, che per essere eglino talmente difformi alla bellezza delle fabriche nostre, meritano che non se ne favelli piú che questo. E però passiamo a dire delle volte."

Dit schreef Giorgio Vasari in de 16e eeuw over de Noord-Europese, anti-klassieke, 'Duitse' stijl - die hij verafschuwde - en die wel moest zijn bedacht door de barbaarse Goten. Vandaar de naam gotiek.

Saint Denis

De abdijkerk van Saint Denis bij Parijs. Het onderste deel van de koorpartij dateert nog uit de tijd van abt Suger.

Abt Suger en Saint Denis

"Terwijl men aan d'aloude gevel een nieuw koor verbindt,
Straalt het midden van het heiligdom in al zijn schittering,
Wat men zo schitterend verenigt, weerkaatst in schittering,
En een nieuw licht overstroomt het nobele gebouw.
Ik, Suger, heb in mijn tijd dit gebouw vergroot,
Onder mijn leiding heeft men het gedaan.
Verlangend om mijn succes te laten voortduren, aangezien ik niets meer wenste onder deze hemel dan het nastreven van de eer van mijn moederkerk, die mij met moederlijke liefde gezoogd had als kind, mij gesteund had als struikelende jongeman, als volwassene gesterkt had en die mij plechtig tussen de prinsen van kerk en koninkrijk plaatste, wijdden wij ons zelf aan de voltooiing van het werk en spanden ons in om de vleugels van het transept van de kerk te verhogen en te vergroten tot de vorm, waarmee het vroegere en het latere gebouw samengevoegd moest worden."


Dit schreef Abt Suger van het klooster Saint Denis bij Parijs ter gelegenheid van de inwijding van het nieuwe koor van de kerk in 1144.

Villers-la-Ville
Villers-la-Ville (België), ruïne van de Cisterciënzerabdij (Eerste helft 13e eeuw).
De abdij van Villers is een prachtig voorbeeld van vroeg-gotische bouwkunst met zesdelige kruisribgewelven.

**
Laon
Laon, kathedraal Notre-Dame (1155-1235).
**
Parijs Notre Dame
Notre-Dame, Parijs.
**

De kloosterkerk van Saint Denis was voor Frankrijk van grote betekenis omdat het de plaats was waar de Merovingische en Franse koningen werden gezalfd, gekroond én begraven. Zelfs Karel de Grote was er in 754 tot Frankisch koning gekroond en diens kleinzoon, Karel de Kale, was er begraven.
Bovendien werden er de relikwieën bewaard van de heilige Dionysius - zoals zijn Latijnse naam luidt - de nationale heilige van Frankrijk. De kerk werd daarom door vele pelgrims bezocht.
Men geloofde dat de menselijke resten die in de Saint Denis werden bewaard afkomstig waren van Dionysius de Aeropagiet (lid van de Areopagos, een raad die op de Areopagos in Athene zetelde) die in Griekenland door Paulus was bekeerd (Handelingen 17:34). Volgens de overlevering werd deze Dionysius later missionaris onder de Galliërs, was hij de eerste bisschop van Parijs en stierf hij te Montmartre de marteldood door onthoofding. Na zijn onthoofding zou hij, met het hoofd onder de arm, naar zijn laatste rustplaats zijn gelopen.
In het klooster Saint Denis bevonden zich een aantal zeer invloedrijke geschriften: over de Hemelse hiërarchie, de Kerkelijke hiërarchie en de Mystieke theologie. Die werden aan dezelfde Dionysius de Areopagiet toegeschreven. In de middeleeuwen waren er al mensen die betwijfelden of dat juist was en inmiddels staat wel vast dat de schrijver van die geschriften niet dezelfde persoon was als de Dionysius uit Handelingen, en evenmin de eerste bisschop van Parijs, maar een Syrische monnik die leefde omstreeks 600. Hij wordt algemeen aangeduid als de 'Pseudo-Dionysius'. Zijn traktaat over de hiërarchieën was gebaseerd op de gedachte 'God is Licht': hoe dichter een schepsel bij God staat, hoe meer licht het ontvangt en hoe meer het dat Goddelijke licht weerkaatst. In zijn rangorde is voor de koning een prominente plaats weggelegd. Dat kwam de middeleeuwse koningen goed uit want zij zagen zichzelf graag als de schakel tussen de hemelse en aardse orde. Geen wonder dus dat in de Saint Denis, de koninklijke kerk bij uitstek, deze theorie ook een artistieke vorm kreeg.
De lichttheorie van Pseudo-Dionysius was van grote invloed op de bouwactiviteiten van abt Suger van Saint Denis: zoveel mogelijk licht moest onbelemmerd de kerk kunnen binnenstromen; zeker aan de kant van het koor, waar de zon opkomt en waar de Goddelijke uitstraling iedere dag opnieuw de kwade machten van de duisternis verdrijft. Suger gaf zijn bouwmeesters daarom opdracht de ramen in het koor zo groot mogelijk te maken. Zij slaagden daarin door drie nieuwe vindingen met elkaar te combineren: het kruisribgewelf, de spitsboog en het schoorwerk (uitwendige steunstructuur).

Spitsboog: een spitsboog is sterker dan een rondboog, omdat die laatste de neiging heeft in het midden door te zakken. Door de spitsboog werd het bovendien mogelijk af te wijken van het vierkant als grondvorm en werden krachten meer in verticale richting afgeleid waardoor de zijwaartse druk op de muren verminderde.
Kruisribgewelf: door de ribben van het romaanse kruisgewelf te versterken ontstond het kruisribgewelf en konden de gewelfschilden veel lichter worden uitgevoerd. Daardoor verminderde het totaalgewicht van het gewelf en werden de krachten afgevoerd naar de hoekpunten zodat het gewelf alleen nog maar op die plaatsen ondersteund hoefde te worden. Zware steunmuren werden daardoor overbodig en de wanden konden worden doorbroken door grote vensters.
Schoorwerk: de grootste problemen bij de gewelfbouw worden veroorzaakt door buitenwaarts gerichte krachten. Om deze op te vangen werden dwars op de muur versterkingen aangebracht. Aanvankelijk gebruikte men daarvoor tribunes en verzwaringen die tegen de muur werden aangebracht (steunberen). Al vlug werden die steunberen verhoogd en met behulp van bogen (luchtbogen) met de hogere delen van het koor en schip verbonden.
De nieuwe bouwstijl vond navolging in bijvoorbeeld Sens (1140-1164), Noyon (1131-1185), Laon (1160-1225) en Parijs (1163-1250). Van daaruit veroverde de gotische bouwstijl heel West-Europa.


Gotische kathedraal

Opengewerkte tekening van het schip van een vroeg-gotische kathedraal. In de vroege gotiek wordt de uitbundige geleding van de wand uit de laat-romaanse tijd gecombineerd met de nieuwe verworvenheden van de gotiek. Deze kerk heeft een vierledige wandopbouw met:
1) arcade
2) tribunes (in de later gotiek worden die weggelaten om ruimte te scheppen voor grote ramen)
3) triforium
4) lichtbeuk
Het gewelf (5) is een zogenaamd Zesdelig Kruisribgewelf. Zesdelig omdat het gewelf zes vlakken heeft en Kruisribgewelf omdat het gewelf zijn sterkte dankt aan de ribben die kruislings met elkaar zijn verbonden. De zes vlakken zijn in deze tekening ook geprojecteerd op het grondvlak (6): in de vroege gotiek komt één travee van het middenschip overeen met twee in de zijbeuken. In het gewelf en de vensters zijn spitse bogen toegepast. De vensters zijn groter dan in het romaans, en daarom moet de gewelfdruk worden opgevangen met behulp van steunberen (7) en luchtbogen (8).


Kathedraal Loan

Interieur van de Notre-Dame in Laon (Frankrijk). De architectuur van Laon heeft veel navolging gevonden, vooral in het Duitse Rijk.

De Cisterciënzers

In het begin van de 12de eeuw ontstonden er nieuwe kloosterorden die wilden terugkeren naar de oorspronkelijke idealen van armoede, eenzaamheid en arbeid. De bekendste van deze orden zijn die van de Kartuizers en van de Cisterciënzers.

Casamari
Casamari (Lazio), kerk van de Cisterciënzerabdij (gewijd 1217).
**

"De kerk fonkelt van alle kanten, maar de armen leven in ontbering; haar stenen zijn met goud bedekt, maar haar kinderen hebben niets om zich mee te kleden; de liefhebbers vinden in de kerk genoeg om hun nieuwsgierigheid te bevredigen, maar de armen vinden er niets om hun ellende mee te verlichten",
aldus Bernard van Clairvaux, de leidende figuur uit de begintijd van de orde van Cîteaux (=Cisterciënzerorde).
Ondanks deze afkeer van opsmuk en uiterlijk vertoon waren de Cisterciënzers zeer enthousiast over de symboliek en esthetica van de gotiek en zij pasten de nieuwe stijl, in een robuuste en sobere vorm, vrijwel onmiddellijk in hun kerken toe. Omdat de Cisterciënzers juist in deze periode in heel Europa filialen stichtten, zorgden zij voor een snelle verspreiding van de gotiek over Europa.
De mooiste voorbeelden in Italië zijn de abdijen van Fossanova (Lazio, voltooid 1208) en van Casamari (Lazio, voltooid 1217). Deze Cisterciënzerabdijen lagen echter teveel geïsoleerd om grote invloed te kunnen uitoefenen op de kerkbouw in de Italiaanse steden. Daar bleven de kerken overwegend romaans van karakter. Cisterciënzer monniken uit de abdij van San Galgano (Toscane) waren in de dertiende eeuw wel betrokken bij de bouw van de kathedraal van Siena. Deze kerk kreeg dan ook een vlakke koorsluiting, net als hun abdijkerk. De grote doorbraak van de gotiek kwam in Italië echter pas in de 13e eeuw, dankzij de Franciscanen en Dominicanen.

**

Vercelli (Piemonte), Sant'Andrea. Met de bouw van deze kerk werd begonnen in 1219 door kardinaal Guala Bicheri, die waarschijnlijk monniken uit Parijs uitnodigde om het werk uit te voeren. De kerk werd ingewijd in 1227. Het is, na de Cistercienzerkerken van Casamari en Fossanova, de derde gotische kerk van Italië.


De Cisterciënzers droegen, met hun zuivere, krachtige en stoere variant van de gotiek, in belangrijke mate bij aan de ontwikkeling van deze stijl en hun visie werd ook buiten de kloosters nagevolgd. In de Kathedraal van het Franse Laon (gebouwd vanaf 1155) is goed te zien hoe de geest van Cîteaux zich vermengde met de grandeur van Saint Denis.
Deze voorbeelden hadden ook in het Duitse rijk veel invloed. De bouwstijl ten tijde van de Hohenstaufen vertoont dezelfde zuiverheid en krachtige eenvoud. Vooral Frederik II van Hohenstaufen onderhield goede relaties met de Cisterciënzers. Op 21 augustus 1215 verzocht hij het Generaal Kapittel van de orde hem op te nemen in hun gebedsgemeenschap. Zij zouden hem vooral tijdens zijn kruistocht met gebed moeten bijstaan. Het verzoek werd ingewilligd. Frederik wierp zich op zijn beurt op als beschermheer van de orde en had dikwijls contact met de 'witte monniken', vooral met die van Casamari.
Het is zeer waarschijnlijk dat Frederik II Cistercienzer bouwmeesters inzette bij de bouw van zijn kastelen en men beweert dat hij stierf in het Cisterciënzer habijt.

(Tip: Voor wie vanuit Nederland een indruk wil krijgen van een Cisterciënzerabdij, loont een uitstapje naar de ruines van de abdij van Villers, bij Brussel, de moeite.)

Ontwikkeling van de steden

Dom van Siena
De gevel van de dom van Siena (Toscane)
**
Siena, Dom
Interieur van de Dom van Siena.
**

De hogere landbouwproductie leidde tot overschotten die op de markten werden verkocht, waardoor de geldeconomie werd versterkt. Als gevolg daarvan werden door de boeren meer handelsgewassen verbouwd, zoals verfstoffen, hennep (voor touwen) en vlas (voor linnen). Door het toenemen van de handel werd het zinvol wegen te herstellen en nieuwe wegen aan te leggen.
Door de hogere landbouwopbrengsten waren er minder mensen nodig voor de voedselproductie. Meer mensen konden zich gaan bezighouden met handel, het uitoefenen van een of ander ambacht of zelfs met kunst en wetenschap. Deze ontwikkeling bevorderde het ontstaan van grotere bevolkingscentra: de steden. De trek naar de steden werd nog bevorderd door de bevolkingsgroei, die eveneens het gevolg was van hogere voedselopbrengsten.

De kathedraal

De Gotische kathedralen waren monumenten ter verheerlijking van de bisschop, maar ook de trots van de stedelijke burgerij die was verenigd in gilden en vertegenwoordigd in het stadsbestuur. In Italië werd de organisatie van de kathedraalbouw op veel plaatsen al vroeg een stedelijke aangelegenheid, gefinancierd door heffingen en giften.
Omdat sommige Italiaanse vorsten en prelaten wilden bouwen in de nieuwe gotische stijl, stelden zij Franse bouwmeesters aan. Philippe Chinard was de bouwmeester van Frderik II van Hohenstaufen en ook Karel van Anjou liet in het zuiden van Italië kastelen en kerken bouwen door Franse architecten.
Toch lijken de gotische kerken in Italië nauwelijks op die in Frankrijk. De klassieke, Byzantijnse en romaanse tradities waren te sterk. Weliswaar werd ook in Italië het kruisribgewelf overal gebruikt en werden vensters van traceerwerk voorzien, maar voor het overige bleef men dicht bij de vorm van de aloude zuilenbasiliek met grote, gesloten muurvlakken die van fresco's konden worden voorzien. Ook hebben de Italiaanse kerken in de gotiek nog steeds een vrijstaande klokkentoren (campanile) in plaats van de één of twee torens die zijn opgenomen in de gevel zoals in Frankrijk en Duitsland.

Palazzi en raadhuizen

De trek van de adellijke families naar de stad en de opkomst van de zelfstandige steden (comuni) vanaf de 11e en de signoria's vanaf de 13e eeuw leidde tot nieuwe typen gebouwen. Kenmerkend voor de Italiaanse steden zijn de palazzi (herenhuizen of stadspaleizen) en de raadhuizen. Deze laatste hebben vaak een uiterlijk dat doet denken aan een kasteel, met weergangen en kantelen, en een hoge toren die diende als uitkijkpost en klokkentoren. Lees alles over de comuni op de bladzijden over de late middeleeuwen.


Gotische ornamenten


Het koor van de Dom van Utrecht is opgetrokken in zuivere (Franse) gotiek.

Venetiaanse paleizen

Dogenpaleis Venetië
Venetië, dogenpaleis (14e eeuw).
**

Een verhaal apart zijn de gotische palazzi in Venetië, die dikwijls geen palazzo worden genoemd maar ca', van casa: huis. Opmerkelijk is dat deze paleizen hun voorgevel langs de kanalen hebben. Ze hebben een poort of open loggia langs de waterkant met daarachter een opslagruimte; en op de eerste verdieping (piano nobile) een rij aaneengeschakelde vensters of loggia waarachter zich de grote zaal of portego bevindt. Daarboven is dikwijls nog een rij vensters en een kleinere zaal. Links en rechts van deze centrale ruimtes zijn kleinere vertrekken.
Zeer uitzonderlijk is het Palazzo Ducale of Dogenpaleis in Venetië met zijn ranke onderbouw en massieve bovenverdieping.

Ketters en bedelorden

De opleving van de stadscultuur legde onrechtvaardigheden bloot en verscherpte de frustraties van de armen. Velen trokken zich deze misstanden aan en sommigen gingen zelfs zo ver dat zij vrijwillig afstand deden van hun bezittingen en in armoede Christus wilden navolgen. Zij konden rekenen op grote sympathie van de bevolking en ze kregen veel aanhang, zowel van de arme bevolking als van kooplieden die last hadden van hun geweten.
De clerus zag deze predikers als een grote bedreiging voor hun comfortabele machtspositie. De beweging van Petrus Waldes uit Lyon werd als ketters bestempeld en verboden. Franciscus, zoon van een rijke lakenkoopman uit Assisi, kreeg echter in korte tijd zo'n grote aanhang dat de paus het niet aandurfde de communiteit te verbieden. De orderegel die Franciscus had opgesteld werd goedgekeurd en zo was de orde der Franciscanen geboren. Omdat de franciscanen ieder bezit afwezen moesten de monniken hun voedsel bij elkaar bedelen. De orde wordt daarom een bedelorde genoemd.
Ongeveer gelijktijdig ontstond een tweede bedelorde, die van Dominicus Guzman, een Spaanse geestelijke die eveneens afstand deed van al zijn bezittingen en zich tot doel stelde door middel van prediking de ketterse albigenzen in het zuiden van Frankrijk te bekeren. De Orde der Predikheren, zoals de officiële naam luidde, nam veel gebruiken van de franciscanen over.
Zowel franciscanen als dominicanen vestigden zich uitsluitend in de stad, omdat alleen daar gebedeld kon worden, maar ook omdat zij zich richtten op de stadsbevolking. Zij kozen voor concrete naastenliefde en traden rechtstreeks in contact met de bevolking door prediking, armenzorg en het toedienen van de sacramenten. Daardoor kregen de burgers een nieuw soort geloofsbeleving, een volksdevotie die nog niet eerder was vertoond. De bedelorden slaagden erin zelfs de meest afgeweken sekten weer naar de orthodoxie terug te voeren.
Door de barmhartigere opstelling van de kerk veranderde ook het godsbeeld: de wrekende Christus uit de romaanse tijd werd langzaam verdrongen door de mensgeworden God; Christus als rechter door de lijdende Christus.

S.Anastasia, Verona
Verona (Veneto), S.Anastasia (13e-15e eeuw). Voorbeeld voor de bouwkunst van de minderbroeders (Dominicanen en Fransiscanen) in het noorden van Italië.
**
Orsanmichele, Florence, Toscane.
Gotiek in Florence: tabernakel uit 1359 van Andrea Orcagna in het oratorium van San Michele (Orsanmichele).
**

Vanwege de prediking hadden de franciscanen en dominicanen behoefte aan ruime kerken. Zo ontstonden de grote bedelordekerken en daarmee de echte Italiaanse gotiek. Hun kerken zijn als theaters om het woord van God onder de volksmassa te brengen.
Na 1230 werden in de meeste steden van Italië franciscaner- en dominicaner kerken gebouwd. De oudste bedelordekerk is de grafkerk van Sint Franciscus in Assisi, waaraan werd begonnen rond 1230. In Bologna begon men in 1236 met de San Francesco, in Florence in 1246 met de Santa Maria Novella. De Frarikerk en de Santi Giovanni e Paolo in Venetië, beide uit de 14e eeuw, stonden model voor talrijke bedelordekerken in Noord-Italië. De kenmerken van deze kerken zijn: opgetrokken uit baksteen; drie beuken, overwelfd met kruisribgewelven en gescheiden door bogen die rusten op grote, ronde zuilen; een ruim dwarsschip waaraan direct één grote absis en vier nevenabsiden zijn gekoppeld.

Hoofse Minne

In het tijdperk van de gotiek verloor het ridderschap zijn ruwe karakter. Voortaan werd van een ridder meer verwacht dan dat hij goed kon vechten, jagen en zuipen. Een scherpe geest, goede zeden, elegante manieren en waardering voor dichtkunst en muziek werden minstens even belangrijk gevonden.
In de zang- en dichtkunst kwam de hoofse minne centraal te staan. Troubadours - meestal ridders - bezongen daarin de vrouwe van hun heer als hoogste (maar vanzelfsprekend verboden) ideaal. De troubadours zongen vooral over de gevoelens van liefde en over de kwellingen die de onbereikbaarheid daarvan veroorzaakte, maar daarnaast zongen ze ook kruisvaardersliederen, herdersliedjes enz.
De troubadourskunst ontstond in het zuiden van Frankrijk maar werd in het noorden van Frankrijk en in Duitsland overgenomen. In het Noord-Frankrijk werden deze hofmuzikanten trouvères genoemd en in Duitsland Minnesänger.
De kerk had met Maria haar eigen, hemelse vrouwe. Door de passie voor de edelvrouwe een beetje om te buigen in de richting van de Maagd Maria, lukte het de kerk mee te liften op de hoofse mode. Het gevolg was wel dat de liederen die aan de hemelse vrouwe waren gewijd soms wel erg veel leken op de liederen die de aardse liefde bezongen.
De kerk ging zelfs nog een stapje verder en benadrukte de parallellen tussen Maria en de kerk als instituut. De Kerk is immers, net als Maria, de schakel is tussen God en de wereld. Op die manier werd de verering van de maagd ook een beetje de verering van De Kerk. Daarmee probeerde de kerk een tegengewicht te bieden aan de ketterse bewegingen. Vele kerken en kathedralen uit de gotiek zijn aan Maria gewijd en er werden onwaarschijnlijk veel madonna's gebeeldhouwd en geschilderd.

Universiteiten

De eerste universiteiten werden rond 1200 opgericht. De universiteit omvatte alle wetenschapsgebieden al stonden die allemaal in dienst van de theologie. Men bestudeerde naast de bijbel en theologische verhandelingen ook niet-christelijke, filosofische denkbeelden en werken over natuurwetenschap, wiskunde, medicijnen, recht e.d. die via de Arabische wereld Europa binnenkwamen. Daardoor groeide de kennis snel.
In de filosofie ontstond de behoefte al het bekende in één samenhangend systeem onder te brengen. Dit streven bereikte zijn hoogtepunt in de zogenaamde summae, encyclopedische werken waarin alles in de hemel en op de aarde werd beschreven en geordend, gebaseerd op enorme hoeveelheid wetenschappelijke stof. Albertus Magnus en Thomas van Aquino ontwierpen zo het gotische wereldbeeld dat een grote invloed zou krijgen op de architectuur en beeldende kunst. De kathedraal was als het ware een weergave van dit universum, waarin ieder element een weloverwogen plaats heeft. Ieder beeld, ieder raam, iedere vorm. Ook Dante's Goddelijke Komedie is gebaseerd op dit beeld. Hij dichtte:


Vezzolano
Abbazia di Santa Maria di Vezzolano (bij Turijn,Piemonte), 13 e Eeuw. De beelden die de gevel versieren herinneren aan de oudste beelden van de kathedralen van Chartres en Parijs en zijn nog romaans van karakter.
**
Vezzolano
Abbazia di Santa Maria di Vezzolano (bij Turijn,Piemonte), 13 e Eeuw. Dit oxaal, een afscheiding tussen het koor en het schip, toont de voorouders van Maria en haar dood, wederopstanding en kroning. Het is een werk in Franse stijl en verwant aan een oxaal in Senlis (Frankrijk).
**
Pisano
Pistoia (Toscane), S.Andrea, kansel van Giovanni Pisano (1298-1301).
**
Ambrogio Lorenztti
Ambrogio Lorenzetti, Maria met het kindje Jezus. Afbeelding gereproduceerd met toestemming van de Pinacoteca di Brera in Milaan.
**
Mocchirolo
Fresco's afkonstig uit de kapel van Mocchirolo (Lombardije), toegeschreven aan Giovanni da Milano. Deze Giovanni was medewerker van Giotto en de stijlkenmerken van Giotto zijn dan ook goed te zien in dit werk: sterke plastische werking, naturalisme en natuurgetrouwe uitdrukkingen van de figuren en toneelmatige enscenering. Afbeelding gereproduceerd met toestemming van de Pinacoteca di Brera in Milaan.
**

Le cose tutte quante
hanno ordine tra loro, e questo è forma
che l'universo a Dio fa simigliante.
Qui veggion l'alte creature l'orma
de l'etterno valore, il qual è fine
al quale è fatta la toccata norma.
Ne l'ordine ch'io dico sono accline
tutte nature, per diverse sorti,
più al principio loro e men vicine;
onde si muovono a diversi porti
per lo gran mar de l'essere, e ciascuna
con istinto a lei dato che la porti.

Er leeft in alle wezens
een onderling verband; en 't is deze orde,
die gans 't heelal tot beeld maakt van de Schepper.
Voor 't oog der hoogre schepsels is dit alles
een voetspoor van het eeuwig alvermogen,
waarvoor alleen deze orde eens is geschapen.
In deze weidse harmonie der dingen
buigt ieder wezen volgens aard en krachten,
zich naar zijn oorsprong heen, 't zij meer 't zij minder.
Zo varen dan naar onderscheiden havens
langs de oceaan van 't zijn het laagste en het hoogste.


De wijsbegeerte van Aristoteles werd zeer bewonderd maar tegelijkertijd als een bedreiging gezien omdat zij in strijd leek te zijn met christelijke dogma's. In Parijs werden de werken van Aristoteles zelfs een tijdlang verboden.
Thomas van Aquino (1225-1274), een Italiaanse dominicaan, theoloog, wijsgeer, en een tijdlang docent aan de universiteit van Parijs, probeerde het christelijke geloven en de heidense filosofie van Aristoteles met elkaar te verzoenen door de domeinen van weten en geloven van elkaar te scheiden. Er bestaat volgens hem wel degelijk een wetmatig geordend rijk der werkelijkheid dat wij met ons verstand kunnen doorgronden. "De ziel moet heel haar kennis ontlenen aan het waarneembare", zegt hij. Er is echter ook een bovennatuurlijke werkelijkheid waarvan niets met verstandelijke redeneringen bewezen kan worden. Dat is het domein van het geloof. Het is zinloos te proberen geopenbaarde waarheden te bewijzen met het verstand, want het geloof is per definitie bovenverstandelijk. De filosofie heeft daarom slechts de taak de religieuze waarheden met het verstand inzichtelijk te maken en de logische gevolgen daarvan te formuleren. De uitgangspunten zelf hoeft ze niet te bewijzen.
De herwaardering van de waarneembare werkelijkheid had grote invloed op de kunst. De natuur werd voortaan beschouwd als een afspiegeling van God. Door de wetmatige orde in de schepping te onderzoeken kon men ook de schepper beter leren kennen. Dit betekende niet dat men meteen naturalistisch ging werken. De kunstenaars streefden nog lang naar het ideale en volmaakte. Maar steeds meer meende men dat het geheim daarvan in de natuur verborgen moest liggen.

Gotische schilderkunst in Italië

Wat de schilderkunst betreft, kunnen wij ons hier beperken tot Italië want de schilderkunst elders in Europa had nauwelijks invloed op de ontwikkelingen in Italië. In de 13e eeuw was in Italië de Byzantijnse invloed op de schilderkunst nog zeer groot. De kunstenaars, toen nog gewoon ambachtslieden, hielden zich aan strenge Byzantijnse tradities die weinig artistieke inbreng van henzelf toestonden. Daardoor leken hun schilderijen ook allemaal op elkaar. Doel van deze kunst was niet te interpreteren of de werkelijkheid te tonen. Ze diende meer als medium om het eeuwige, geestelijke en bovenzinnelijke zichtbaar te maken voor gewone stervelingen.
Pas aan het eind van de 13e eeuw drong de gotische belangstelling voor de waarneembare, aardse werkelijkheid ook in Italiaanse schilderkunst door. Langzamerhand werd de Byzantijnse invloed zwakker. De composities werden vlotter, de houdingen van de figuren natuurlijker en de gouden achtergronden maakten plaats voor gebouwen, steden en landschappen. Als zij madonna's, kalvariekruisen of andere zeer gewichtige onderwerpen schilderden, bleven de kunstenaars nog dicht bij de traditie, maar daarbuiten veroorloofden zij zich steeds meer vrijheden. Deze ontwikkelingen deden zich in heel Italië voor, maar de kunstenaars uit Siena en Florence waren de voortreffelijkste.

Siënese school

Het werk van Duccio di Buoninsegna (ca 1260-1318) was niet bepaald revolutionair. Zijn schilderijen wortelen nog sterk in de Byzantijnse traditie. Toch hebben de figuren in zijn beroemde maesta de Byzantijnse starheid verloren en vertonen zij een gratie en een bezieling die al gotisch van karakter is - ook al zijn zij nog altijd tamelijk schematisch weergegeven. Aan Duccio wordt ook een glasraam in het koor van de Dom van Siena toegeschreven.
Met Simone Martini (ca 1284-1344) breekt in de Sienese schilderkunst de gotiek volledig door. Nu verdwijnt ook het schematische en krijgen de figuren individuele trekken. Een prachtig voorbeeld is te vinden in de kapel van de Heilige Martinus in de S.Francesco te Assisi. Daar heeft hij in heldere vormen overtuigende personen neergezet die perfect passen in de hoofse cultuur van die tijd. Simone Martini woonde en werkte het laatste deel van zijn leven in Avignon waar hij onder meer de kathedraal van schilderingen moest voorzien. Met zijn heiligen en engelen - die vroom en hemels zijn en tegelijk zo herkenbaar menselijk - heeft hij daar grote invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de schilderkunst.
Met het werk van Pietro Lorenzetti(ca. 1280-1348) en zijn broer Ambrogio Lorenzetti (ca. 1319-1348) bereikte de Sienese schilderkunst haar hoogtepunt. In de fresco's van Pietro in de onderkerk van de S.Francesco te Assisi hebben de figuren ook echt een plaats in de ruimte gekregen. Architectuur en landschappen gaan een belangrijke rol spelen. In het beroemde fresco van Ambrogio Lorenzetti, over de effecten van het goede en slechte bestuur, in het Palazzo Pubblico in Siena, spelen de stad en haar ommelanden zelfs een hoofdrol. De architectuur is nu ook driedimensionaal weergegeven - nog niet in een systematisch en wiskundig correct perspectief, maar in een op observaties en intuïtie gebaseerde ruimtelijkheid.

Credette Cimabue ne la pintura
tener lo campo, e ora ha Giotto il grido,
si che la fama di colui è scura.

Eens dacht Cimabue dat in schilderen
niemand zijns gelijke was, maar nu is het Giotto
die de roem van anderen doet verbleken.


(Dante, Purgatorio XI, 94-96)

Florentijnse school

Orvieto, Dom
Orvieto (Umbrië), Dom. Deze 'zondeval' en 'uitdrijving uit het paradijs' maken deel uit van een reeks reliëfs op de pijlers van de westgevel van de Dom van Orvieto die zijn vervaardigd na 1310.
**
Perugia
Perugia, Fontana Maggiore. Aan deze fontein hebben de beroemdste beeldhouwers van die tijd meegewerkt (Nicola en Giovanni Pisano en Arnolfo di Cambio.)
**

De kunst van Florence is minder mystiek, klassieker, aardser dan die van Siena; maar de ontwikkelingen zijn vergelijkbaar. Eerst was er Cimabue (spreek uit: Tsjimabóewe), nog door en door Byzantijns; maar toen kwam Giotto, die de schilderkunst uit de strenge Byzantijnse voorschriften bevrijdde.
Giotto schilderde geen naast elkaar staande poppetjes, maar mensen met emoties die met elkaar lijken te communiceren en op elkaar reageren. Het zijn toneelscènes die zich afspelen in een zorgvuldig gecomponeerd ruimtelijk decor. Deze wijze van verbeelden, waarbij het kunstwerk een gebeurtenis laat zien door er, als een tableau vivant, één belangrijk moment van te tonen, heeft tot de 20e eeuw de westerse schilderkunst bepaald. In de middeleeuwen waren kunstenaars anonieme handwerkslieden maar Giotto bereikte de status van een ster. De kunstenaar als genie; in de renaissance zou het een normaal verschijnsel worden, maar in de 13e eeuw betekende het een radicale breuk met het verleden. Het belangrijkste werk van Giotto is de frescocyclus in de arenakapel in Padua. De stijl van Giotto werd in de 14e eeuw door velen nagevolgd, maar in die eeuw was er niemand die hem kon evenaren. Pas in de 15e eeuw bereikte de schilderkunst weer het niveau van Giotto.

Beeldhouwkunst

In de Italiaanse beeldhouwkunst zijn Franse invloeden soms duidelijk zichtbaar. De beelden aan de gevel van de abdij van Vezzolano bijvoorbeeld herinneren aan de beelden in Chartres en Parijs en het beroemde beeldhouwwerk aan de Dom van Orvieto ontstond onder invloed van Reims.
In de vroege middeleeuwen en de romaanse tijd ging het er de kunstenaars vooral om een duidelijk verhaal te vertellen, kregen gedrochten en fabeldieren ruim baan en was de fantasie als inspiratiebron veel belangrijker dan de natuur. In de 14e eeuw drong ook in de beeldhouwkunst de herwaardering voor de waarneembare werkelijkheid door. Men kreeg weer bewondering voor de natuurgetrouwe Romeinse reliëfs die nog alom aanwezig waren op sarcofagen en triomfbogen. De gotische beeldhouwers namen kenmerken van dat klassieke beeldhouwwerk over in hun eigen werk. Toch wisten ze die te combineren met het levendige, vertellende en expressieve van de middeleeuwse kunst. Anders dan in Frankrijk, waar het mooiste beeldhouwwerk op de portalen werd aangebracht, waren het in Italië de kansels - belangrijke elementen in de op de preek gerichte eredienst - die rijkelijk van voorstellingen werden voorzien.
De beroemdste Italiaanse beeldhouwers uit de gotische periode zijn Nicolò en Giovanni Pisano , Arnolfo di Cambio en Jacopo della Quercia.

**


De informatie die u op deze pagina zoekt is nog niet gereed. De tekst is in voorbereiding en zal binnenkort worden gepubliceerd. Wij verzoeken u de komende maanden nog eens op deze pagina te komen kijken. BEDANKT.

© COPYRIGHT 2002 BELPAESE.NL N.JONGENEEL


** Sites


Test Fotopagina,
**

Capaci 1992

**

En verder: